Lezen h3 en h4

Lezen h3 Inleiding, slot en hoofdgedachte 
Lesdoel: Je leert over inleiding, slot en hoofdgedachte.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lezen h3 Inleiding, slot en hoofdgedachte 
Lesdoel: Je leert over inleiding, slot en hoofdgedachte.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe noem je het eerste deel van een tekst?
A
Kern
B
Middenstuk
C
Slot
D
Inleiding

Slide 2 - Quizvraag

Hoe introduceer je het onderwerp in de inleiding?
A
met een anekdote
B
met een voorbeeld
C
met veel informatie
D
met een bijzondere situatie

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot

Slide 4 - Quizvraag

Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie
D
dat je naar de toekomst kijkt

Slide 5 - Quizvraag

Inleiding 
Het eerste deel van een tekst = de inleiding.
- maakt onderwerp van de tekst duidelijk 
- d.m.v. een voorbeeld, een verhaaltje (anekdote) of een bijzondere situatie. 

Slide 6 - Tekstslide

Het slot
In het slot vind je bijvoorbeeld:
- een conclusie
- korte samenvatting
- wordt naar de toekomst gekeken
- aangehaakt op de inleiding (waardoor het verhaal mooi 'rond' is) 

Bij nieuwsberichten is dit anders! Er is geen slot aanwezig. Wat dan wel?
Het belangrijkste staat aan het begin van de tekst -> deel daarna geeft extra informatie.

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdgedachte

Slide 8 - Tekstslide

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Slide 9 - Open vraag

Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = van een tekst één volledige zin, die het belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt? Antwoord in één zin. 


Slide 10 - Tekstslide

Theorie (hoofdgedachte)

Waar kan de hoofdgedachte in de tekst staan?


- inleiding
- slot
(- titel)

Soms staat hij er letterlijk in, maar soms moet je de hoofdgedachte zelf formuleren

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 13 - Quizvraag

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 14 - Quizvraag

Huiswerk
Maak de opdrachten van H3 Lezen voor morgen

Slide 15 - Tekstslide

H4 Lezen 
Lesdoel: Je leert over tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

Tekstverbanden
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's heet het verband in de tekst. 

- Verbanden zijn er tussen woorden.
- Verbanden zijn er tussen zinnen.
- Verbanden zijn er tussen alinea's.
- Die worden vaak aangegeven door signaalwoorden. 
- Alinea's kunnen bij elkaar horen en vormen dan samen een deelonderwerp.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
1) Gisteren hebben we het gehad over de hoofdgedachte van de tekst. Nu gaan we het hebben over tekstverbanden en signaalwoorden.


Slide 18 - Tekstslide

Lees dit nu even door

Dit staat ook op de eerste pagina van H4 lezen.


Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld per tekstverband
Chronologisch verband (gebeurtenissen worden in de juiste volgorde beschreven):

Eerst gaan we een voorgerecht eten en daarna eten we het hoofdgerecht. 

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld per tekstverband
Opsommend verband (er worden dingen achter elkaar opgenoemd):

Ik ga op reis en ik neem mijn tandenborstel mee en tandpasta. Ook neem ik mijn pyjama mee. 
of:
Ik ga op reis en ik neem mee:
- een tandenborstel
- tandpasta
- een pyjama

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld per tekstverband
Tegenstellend verband (er worden tegenovergestelde zaken genoemd):

Ik moet mijn tanden poetsen, maar dat vind ik niet zo leuk.

Ik moet mijn tanden poetsen, echter dat vind ik niet zo leuk.


Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld per tekstverband
Toelichtend verband (er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld):

Ik heb heel veel huiswerk, zo moet ik alle tekstverbanden voor Nederlands nog leren.

Ik houd heel erg veel van eten, bijvoorbeeld van pasta.

Slide 23 - Tekstslide

Als ik naar school ga, moet ik eerst met de metro naar Zuid, dan met de bus naar Hoofddorp en vervolgens nog een stuk fietsen.

Wat voor tekstverband is dit?
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 24 - Quizvraag

Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.

Wat voor tekstverband is dit?
A
chronologisch
B
opsommend
C
toelichtend
D
tegenstellend

Slide 25 - Quizvraag

Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.

Wat voor tekstverband is dit?
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 26 - Quizvraag

Mijn vader maakt graag Italiaanse gerechten, zoals pasta en pizza.

Wat voor tekstverband is dit?
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 27 - Quizvraag

Huiswerk
Maak de volgende opdrachten van H4 Lezen voor morgen:
Online, H4 lezen, startopdracht, opdr. 1, opdr. 2 en opdr. 3 (als je die krijgt).

Slide 28 - Tekstslide