Les 12 voorbereiding toets formuleren

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* voorbereiden toets formuleren / keuze


Lesdoel

Aan het eind van de 
les heb ik:
* mezelf helemaal voorbereid voor de toets.

timer
10:00
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* voorbereiden toets formuleren / keuze


Lesdoel

Aan het eind van de 
les heb ik:
* mezelf helemaal voorbereid voor de toets.

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Toets formuleren

- Taalverzorging par. A t/m F (grotendeels herhaling vorig jaar)
- alle theorie uit het opdrachtenboekje van het schrijfdossier

Deze theorie komt ook voor in je handboek:
- theorie HB blz. 52 – 53 De verbanden en signaalwoorden
- theorie HB blz. 72 – 73 Duidelijk schrijven; referentiële coherentie en concrete woorden
- theorie HB blz. 74 - 75 Aantrekkelijk schrijven; samengestelde zinnen, volgorde van de zinsdelen en passieve/actieve zinnen.
- theorie HB blz. 114-115 recensie schrijven






Slide 2 - Tekstslide

Oefenopdrachten: Schrijf op in je schrift
Vul de zin aan met een passend verwijswoord.
Kies uit: hij, ze/zij, het, zijn, haar.
  1. Je ontvangt het geld zodra ik […] zelf ontvangen heb.
  2. Zou het bedrijf […] klanten tijdig geïnformeerd hebben?
  3. De trein die we moeten nemen, komt later aan, omdat […] vertraging heeft.
  4. Ik gooide de bal naar Stefanie. […] zag hem helaas te laat aankomen.
  5. Als het dak daadwerkelijk lekt, zal ik […] morgen repareren.
  6. Geef twee synoniemen voor het laatste woord: Als ik een wedstrijd verlies, ben ik boos.
  7. Geef twee synoniemen voor het laatste woord: Opa ligt ’s middags op de bank te slapen. 

timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Je ontvangt het geld zodra ik [het] zelf ontvangen heb.
  2. Zou het bedrijf [zijn] klanten tijdig geïnformeerd hebben?
  3. De trein die we moeten nemen, komt later aan, omdat [zij/ze] vertraging heeft.
  4. Ik gooide de bal naar Stefanie. [Zij/Ze] zag hem helaas te laat aankomen.
  5. Als het dak daadwerkelijk lekt, zal ik [het] morgen repareren.
  6. boos: kwaad, pissig, nijdig, woedend
  7. slapen: maffen, dutten, pitten, tukken, meuren, soezen



Slide 4 - Tekstslide

  1. Waar staan de letters OPA voor, als het gaat over zinsopbouw? 
  2. Welke zinsbouw wordt in de gebiedende wijs gebruikt, zoals in instructies en advertenties?
  3. Wat is de zinsopbouw? Veel jongeren houden niet van lezen.
  4. Wat is de zinsopbouw? Vroeger was dat ook al zo.

timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden
  1. OPA = onderwerp, persoonsvorm en ander zinsdeel
  2. PA
  3. OPA
  4. APO

Slide 6 - Tekstslide

Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?
  1. Een voorbeeld moet je altijd aankondigen met een signaalwoord.
  2. Een voorbeeld kan uitgewerkt worden in één zin, maar ook in een alinea.
  3. Je mag een tekst nooit beginnen met een voorbeeld.
  4. Een voorbeeld kan aangekondigd worden door signaalwoorden.

Noteer de signaalwoorden die een voorbeeld aangeven.
5. Lang niet iedereen houdt van wintersporten als langlaufen en bobsleeën.
6. Nederland kent verschillende musea. Denk aan het Rijksmuseum en het Van Gogh museum. 

timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Een voorbeeld moet je altijd aankondigen met een signaalwoord. onjuist
  2. Een voorbeeld kan uitgewerkt worden in één zin, maar ook in een alinea. juist
  3. Je mag een tekst nooit beginnen met een voorbeeld. onjuist
  4. Een voorbeeld kan aangekondigd worden door signaalwoorden. juist

5. Lang niet iedereen houdt van wintersporten als langlaufen en bobsleeën.
6. Nederland kent verschillende musea. Denk aan het Rijksmuseum en het Van Gogh museum.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de tip om onderstaande zin te verbeteren?
1. Deze door de beroemde architect Calatrava ontworpen brug, is zwaar beschadigd.

A Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
B Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.
C Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
D Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar.

timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord
C Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Slide 10 - Tekstslide

Keuze
1. Taalverzorging: kies een paragraaf uit die je lastig vindt, maak minimaal 2 opdrachten. Daarna kies je een volgende paragraaf.

2. Ga oefenen met verwijswoorden en/of signaalwoorden en haal de oefening(en) bij mij op.

Slide 11 - Tekstslide