In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
8.1 De structuur van DNA
Slide 1 - Tekstslide
Doel 8.1
Je kunt uitleggen wat het verband is tussen chromatine en chromosomen.
Je kunt aan de hand van een figuur de moleculaire structuur van een chromosoom beschrijven en de verschillende moleculen benoemen.
Je kunt uitleggen dat een gen de erfelijke code voor een of meerdere eiwitten bevat en daarmee ook de code voor een erfelijke eigenschap van dat organisme.
Je kunt de complementaire basen van het DNA noemen.
Slide 2 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer?
Zet de onderstaande organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot
timer
1:30
organisme
orgaan
weefsel
molecuul
cel
organel
orgaanstelsel
Slide 3 - Sleepvraag
Hoe zat het ook alweer?
Zet de onderstaande organisatieniveaus bij de juiste begrippen
timer
1:30
nucleotide
golgi-syteem
DNA
stengel
hart en bloedvaten
plastide
organisme
orgaan
weefsel
molecuul
cel
organel
orgaanstelsel
Slide 4 - Sleepvraag
Waar bevindt zich het DNA in de cel van de mens?
A
kern
B
cytoplasma
C
celmembraan
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde?
A
RNA-> DNA -> eiwit
B
DNA-> RNA -> eiwit
C
DNA -> eiwit -> RNA
Slide 6 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen zitten er bij een mens in een eicel en in een levercel?
A
eicel 23
levercel 46
B
eicel 46
levercel 46
C
eicel 23
levercel 23
D
eicel 46
levercel 23
Slide 7 - Quizvraag
Gedraaide touwladder/ dubbele helix
'Het touw' bestaat uit een fosfaatgroep (PO4) afgewisseld met een suiker (desoxyribose)
DNA-
molecuul
Slide 8 - Tekstslide
'De treden' bestaan uit baseparen. Er zijn vier verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C), Guanine (G)
Combinaties A=T en C≡G
DNA-
molecuul
Slide 9 - Tekstslide
Nucleotide: bouwsteen van DNA
Bestaat uit 1 fosfaatgroep, 1 suiker en 1 stikstofbase
DNA-
molecuul
Slide 10 - Tekstslide
De ene streng is complementair aan (een soort negatief van)de andere.
Als je de ene weet, weet je de andere ook.
DNA-
molecuul
Slide 11 - Tekstslide
Oriëntatie: Elke streng heeft een 3` kant en een 5` kant. De 3` kant is de kant waar de streng eindigt met de suiker, de 5` kant is de kant die eindigt met de fosfaatgroep
DNA-
molecuul
Slide 12 - Tekstslide
Oriëntatie: Beide strengen liggen andersom georiënteerd.
DNA-
molecuul
Slide 13 - Tekstslide
DNA-
molecuul
Slide 14 - Tekstslide
DNA-
molecuul
Slide 15 - Tekstslide
DNA in de kern
DNA (1 molecuul is bijna 2
meter lang) zit met eiwitten
(histonen) opgekruld tot een
chromatinedraad.
Goed kijken naar tabel
70A.
Slide 16 - Tekstslide
DNA in de kern
Tijdens de mitose
spiraliseert het
chromatine verder tot
zichtbare chromo-
somen
Goed kijken naar tabel
70A.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Genoom = totale DNA
Buiten de kern heb je ook DNA in de mitochondriën = mtDNA.
Hierop staan genen voor eiwitten die betrokken zijn bij de dissimilatie (verbranding in mitochondria) en verschillende typen RNA die betrokken zijn bij de translatie.
mtDNA erft via de moeder over.
Slide 19 - Tekstslide
Genoom
DNA bevat genen: coderend DNA.
Elk gen codeert voor 1 eiwit mbv de volgorde van ATC en G.
Daarnaast bevat DNA veel niet-coderend DNA.
Functie: template voor het maken van rRNA of tRNA, aan/ uitzetten van genen, uiteindes van een chromosoom
Slide 20 - Tekstslide
Repetitief DNA
In de ATCG volgorde van het niet-coderende DNA zitten veel herhalende stukken: repititief DNA.
Deze stukken hebben verschillende lengtes (2-1000+ nucleotiden).
Korte repeats (herhalingen) van 2-10 (Short Tandem Repeats - STR's) worden gebruikt bij DNA onderzoek (verwantschap, forensisch)
Slide 21 - Tekstslide
DNA onderzoek
Op 13 plaatsen (loci) in het DNA wordt geteld hoeveel repeats van de volgorde GATA er zitten.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Samenvattend
Slide 24 - Tekstslide
Doel 8.1
Je kunt uitleggen wat het verband is tussen chromatine en chromosomen.
Je kunt aan de hand van een figuur de moleculaire structuur van een chromosoom beschrijven en de verschillende moleculen benoemen.
Je kunt uitleggen dat een gen de erfelijke code voor een of meerdere eiwitten bevat en daarmee ook de code voor een erfelijke eigenschap van dat organisme.
Je kunt de complementaire basen van het DNA noemen.