Door de vele uitvindingen wordt de periode de
wetenschappelijke revolutie genoemd.
Zo gingen mensen ook anders denken over het geloof. Spinoza zei dat God iets was van de natuur: het zit wonderlijk in elkaar, maar je kan het begrijpen met je verstand.
Velen vonden hem een gevaarlijke athëist. Veel van zijn boeken werden daarom pas na zijn dood gelezen.
Sommige vorsten zagen de waarde van de nieuwe ontdekkingen snel in. Zij openden academies voor de onderzoeken.
Uitvindingen
Galileo Galileï - de aarde draait om de zon
Francis Bacon - methode wetenschappelijk onderzoek
René Decartes: logische redenering
Isaac Newton: zwaartekracht
Antoni van Leeuwenhoek: microscoop
William Harvey: hoe de bloedsomloop bij mensen werkt
Benedictus Spinoza: nieuwe denk op God