Werkwoorden Thema 3 A1

Werkwoorden Thema 3 A1
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden Thema 3 A1

Slide 1 - Tekstslide

U _____ het woord.
A
spel
B
spelt
C
spellen

Slide 2 - Quizvraag

De leerlingen ______ een woord.
A
spel
B
spelt
C
spellen

Slide 3 - Quizvraag

Hij ______ welkom!
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 4 - Quizvraag

Jullie ______ hallo.
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 5 - Quizvraag

Typ de goede vorm van spellen:
Arthur ______ weekend.

Slide 6 - Open vraag

Typ de goede vorm van spellen:
Ik _____ mijn naam.

Slide 7 - Open vraag

Typ de goede vorm van spellen:
De ouders _____ de naam.

Slide 8 - Open vraag

Typ de goede vorm van zeggen:
U _______ goedenavond.

Slide 9 - Open vraag

Typ de goede vorm van zeggen:
Wat _____ je?

Slide 10 - Open vraag

Typ de goede vorm van zeggen:
Turan en Dave ______ doei.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van zijn:
Het _____ gezellig op school.

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van zijn:
De opdrachten ____ een beetje moeilijk.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van zijn:
Het kopje ____ in de keuken.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van hebben:
De docenten _____ pauze.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van hebben:
______ je een nieuwe fiets?

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van hebben: Mijn vriendin _____ hoofdpijn.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van spreken:
U _____ Spaans.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van spreken:
Ik _____ Duits en Engels.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van spreken:
De kinderen ______ Nederlands op school.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van wonen:
Mijn vader ______ niet in België.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van wonen:
_______ jij in Amsterdam?

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van wonen:
Isabel ______ in Spanje.

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van schrijven:
Henk _____ op papier.

Slide 24 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van schrijven:
Ik _____ in het boek.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van kiezen:
Rihana _____ een groene bank.

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van kiezen:
Anton _____ een wit bed.

Slide 27 - Open vraag