Ontleden opdracht 2: zinsdelen, persoonsvorm en gezegde

Deze les
grammatica - ontleden
zinsdelen, persoonsvorm en gezegde

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deze les
grammatica - ontleden
zinsdelen, persoonsvorm en gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
De oude docent geeft een heel dik boek aan mijn beste vriend Henk

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen
De oude docent geeft een heel dik boek aan mijn beste vriend Henk
 

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
De oude docent geeft aan mijn beste vriend Henk een heel dik boek
Aan mijn beste vriend Henk geeft de oude docent een heel dik boek
Geeft......?

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm

1. Maar één werkwoord? = pv
2. Maak de zin vragend, pv staat voorop
3. Van aantal (getal) veranderen, pv verandert mee

Slide 5 - Tekstslide

Gezegde
De docent geeft een boek aan Henk
De activiteit in de zin
Pv + andere werkwoorden die daarbij horen
De docent heeft een boek aan Henk gegeven

Slide 6 - Tekstslide

Gezegde
De docent heeft een boek aan Henk gegeven
De activiteit in de zin
Pv + andere werkwoorden die daarbij horen
Zijn buren hebben zitten zeuren over de verbouwde schuur.

Slide 7 - Tekstslide

Gezegde
Pv + andere werkwoorden die daarbij horen

Zijn buren hebben zitten zeuren over de verbouwde schuur.
Persoonsvorm = 
Gezegde = 

Slide 8 - Tekstslide

Maak zoveel mogelijk goede, nieuwe zinnen:
Klas 1 heeft op dit moment Nederlands

Slide 9 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 10 - Open vraag

Wat voor soort woord is de persoonsvorm?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
onderwerp

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

Ik zou dat gedaan hebben.
A
zou hebben
B
Ik heb gedaan
C
zou gedaan
D
zou hebben gedaan

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Later wil ik timmerman worden.
A
Later wil ik
B
timmerman worden
C
wil worden
D
wil ik worden

Slide 14 - Quizvraag

Het gezegde bestaat uit
A
de persoonsvorm
B
persoonsvorm plus onderwerp
C
persoonsvorm + de werkwoorden die daarbij horen

Slide 15 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Is je fiets gestolen?
Wat is het gezegde?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het gezegde? Zoveel geld heeft hij niet.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het gezegde:
Dat had je niet moeten doen!

Slide 19 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Onze buurman heeft de hond uitgelaten.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het gezegde in de volgende zin?
Onze buurman heeft de hond uitgelaten.

Slide 21 - Open vraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Onze buurman heeft de hond uitgelaten.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de volgende zin?
In de nieuwsbrief vind je veel tips.

Slide 23 - Open vraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
In de nieuwsbrief vind je veel tips
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Vorige week is hij meegenomen door de politie.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het gezegde in de volgende zin?
Vorige week is hij meegenomen door de politie.

Slide 26 - Open vraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
vorige week is hij meegenomen door de politie.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
De leerlingen zitten constant te kletsen

Slide 28 - Open vraag

Wat is het gezegde in de volgende zin?
De leerlingen zitten constant te kletsen

Slide 29 - Open vraag

Dat was het voor nu!

Slide 30 - Tekstslide