Combi les voorb. pww mavo 2 werkwoordspelling en zinsontleden (wg / tm bwb)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Opbouw 

1.  Uitleg en instructie werkwoordspelling

2. Oefenen werkwoordspelling

3. Nakijken werkwoordspelling (BORD)

4. Oefenen ontleden zinsdelen benoemen

5. Nakijken ontleden zinsdelen (BORD) 

Doel van de les

Na deze les weet je hoe goed je de stof voor het proefwerk beheerst. 

1. Je weet hoe je werkwoorden in een zin correct moet schrijven. 

2. Je kunt de zinsdelen benoemen (OW/PV, WG, LV MV en BwB). 

Wat weet je nog? 

- werkwoorden

- soorten werkwoorden

- vormen van werkwoorden 

- tijden van werkwoorden  

Wat vind je nog moeilijk? 

Werkwoordspelling

Ik heb geschrob..   (d of t?)

Dat gebeur (d of t) me echt nooit meer. 

Lopend haalde hij de finish van de marathon.  

De gesloopte fiets werkte niet meer. 

onvoltooid deelwoord

- is nog bezig

- er zijn twee zaken gelijktijdig bezig 

Lopend nam ik de telefoon aan. 

persoonsvorm tegenwoordige tijd

de persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden ?

Aan de slag

Opdracht werkwoordspelling

Wie het makkelijk vindt krijg een extra uitdagende opdracht.

Opdracht tekst 1

Antwoorden werkwoordspelling 

1pt                 11 deed; uitgelaten

1pt                 12 word; ophoudt

1pt                 13 bewaart; bederft

1pt                 14 vluchtten; verraden

1pt                 15 proefde; bereid

1pt                 16 belandde; verwondde

Antwoorden werkwoordspelling 

Bij tekst 1

3x1pt

  onjuiste spelling: besmeurt                              verbetering: besmeurd

  onjuiste spelling: kleefte                                    verbetering: kleefde

  onjuiste spelling: vermoed                                verbetering: vermoedt

Wat weet je nog? 

- over de zinsdeelproef (hoe vind je een zinsdeel)? 

- over de persoonsvorm (PV) vinden

- over het stappenplan van zinsdelen benoemen en de vragen die je je zelf stelt? 

Wat vind je nog moeilijk? 

Aan de slag

Opdracht zinsontleding

Wat is er gisteren (gebeuren) in Abu Dhabi met de fameuze Lewis Hamilton?

1. gebeurte
2. gebeurde
3. gebeurt

Wij hebben de koffers in de auto (leggen) en rijden naar Oostenrijk.

1. gelegd
2. gelegt