Startanalyse Lezen klas 3

Startanalyse Lezen klas 3
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Startanalyse Lezen klas 3

Slide 1 - Tekstslide

Het onderwerp van de tekst is waar de tekst over gaat.
A
Goed
B
Fout

Slide 2 - Quizvraag

Wat doe je bij de leesstrategie 'globaal lezen'?
A
Je leest de titel, de tussenkopjes en de eerste alinea, je kijkt naar de plaatjes.
B
Je gaat in de tekst op zoek naar de informatie die jij nodig hebt
C
Je leest de eerste en de laatste zin van elke alinea.
D
Je leest de hele tekst grondig door.

Slide 3 - Quizvraag

De hoofdgedachte is de belangrijkste zin van een alinea.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een CHRONOLOGISCH tekstverband?
A
Eerst, daarna
B
Ten eerste, ook
C
Echter, ofschoon
D
Bijvoorbeeld, denk aan

Slide 5 - Quizvraag

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden 'dus, daarom, al net al, dat houdt in'?

Slide 6 - Open vraag


Het verschil tussen een oorzakelijk en een redengevend tekstverband is dat bij een oorzakelijk verband de oorzaak van een probleem buiten jezelf ligt en bij een redengevend verband binnen jezelf.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen hij een DOEL-MIDDEL verband?
A
omdat, de reden hiervoor is
B
als gevolg van, daardoor
C
zodat, met behulp van
D
kortom, samengevat

Slide 8 - Quizvraag

De vijf tekstdoelen zijn: informeren, amuseren, activeren, instrueren, overtuigen.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quizvraag

Welke tekst heeft hoofdzakelijk als tekstdoel INSTRUEREN?
A
De handleiding van de IKEA.
B
Nieuw Nederlands, 6e editie, boek havo 3.
C
Donald Duck.
D
De Volkskrant.

Slide 10 - Quizvraag

Welk tekstdoel past het beste bij een betogende tekst?

Slide 11 - Open vraag

Welke van de onderstaande opties is géén functie van een slot van een tekst?
A
samenvatting
B
conclusie
C
anekdote
D
aanbeveling

Slide 12 - Quizvraag

Een kernzin is meestal de eerste of de laatste zin van een alinea, soms de tweede zin.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag