09. Thema 1, week 3 Toets

INSTRUCTIES VOOR DE
TAALTOETS
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

INSTRUCTIES VOOR DE
TAALTOETS

Slide 1 - Tekstslide

woorden week 1

Slide 2 - Tekstslide


A
je weinig met de burgers bemoeien
B
veel veranderingen invoeren
C
strenge wetten en regels uitoefenen

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de omschrijving
A
de democratie
B
de regering
C
het parlement

Slide 4 - Quizvraag


A
B
C

Slide 5 - Quizvraag

woorden week 2

Slide 6 - Tekstslide

Welk woord hoort bij deze zin?
A
ondernemen
B
in dienst zijn
C
de taakverdeling

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord hoort op de lege plek?
A
de fusie
B
de beroepstak
C
de branche

Slide 8 - Quizvraag


A
B
C

Slide 9 - Quizvraag

woorden week 3

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord hoort op de lege plek?
A
recent
B
huidig
C
sporadisch

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
A
jaren geleden
B
pas geleden
C
wat nog gaat plaatsvinden

Slide 12 - Quizvraag


A
B
C

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide


Sandra heeft een advertentie gebruikt

Slide 16 - Open vraag

In welk zin staat een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?
A
De fiets wordt gemaakt door mijn vader.
B
De gemaakte fiets is van mijn vader.
C
De fietsenmaker heeft de oude fiets gemaakt.

Slide 17 - Quizvraag

De kinderen hebben een debat gevolgd. Het ……….. debat.
A
vervelende
B
gevolgde
C
gezellige
D
vlotte

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Welke zin staat in de INDIRECTE rede?
A
Simon zegt:'Ik heb geen zin meer!'
B
'Ben je daar eindelijk!', roept Henk
C
Vader fluistert: 'Ik heb een verrassing voor je.'
D
Ik vertel haar dat ik de tekening mooi vind.

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is helemaal juist?
A
Iza vraagt:'mag ik een ijsje?'
B
Iza vraagt: Mag ik een ijsje?
C
Iza vraagt:'Mag ik een ijsje?'
D
Iza vraagt: 'Mag ik een ijsje'?

Slide 21 - Quizvraag

Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin dus ook de persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het het onderwerp:
Ik mail mijn zusje.

Slide 23 - Open vraag

Bepaling van tijd / bepaling van plaats.
Jan heeft hard gelopen op het schoolplein.

Gisteren heeft Jan hard gelopen. 

Gisteren heeft Jan hard gelopen op het schoolplein.
bepaling van plaats
het geeft antwoord op de vraag:  waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Bepaling van tijd
Geeft antwoord op de vraag:  wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Slide 24 - Tekstslide

Bepaling van tijd
Een bepaling van tijd in een zin geeft aan wanneer iets gebeurt.
De bepaling van tijd vind je door te vragen:
wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Bilal speelde gisteren in de tuin.

Welke zinsdelen kun jij benoemen?

Slide 25 - Tekstslide

Bepaling van plaats
Een bepaling van plaats in een zin geeft aan waar iets gebeurt.
De bepaling van plaats vind je door te vragen:
waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Bilal speelde gisteren in de tuin.

Welke zindsdelen kun jij benoemen?

Slide 26 - Tekstslide

In deze zin vind je een bepaling van....

Vandaag vieren we feest.
A
plaats
B
tijd

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de bep. van plaats in deze zin?

De lift staat op de vierde verdieping.
A
De lift
B
staat
C
op de vierde verdieping

Slide 28 - Quizvraag

Lesdoel
Je leert wat een contaminatie
is en kunt deze herkennen. 

Slide 29 - Tekstslide

Zou jij deze informatie willen nazoeken?

Wat is de contaminatie?
A
Zou
B
deze informatie
C
willen
D
nazoeken?

Slide 30 - Quizvraag

Willen jullie mij alsjeblieft verexcuseren.
Wat is de contaminatie?
A
Willen
B
verexcuseren
C
altjeblieft
D
jullie mij

Slide 31 - Quizvraag

Welk woord is de contaminatie?

Ik ga deze som overnieuw maken?

Slide 32 - Open vraag

Thema 1  - week 3 - Toets

Slide 33 - Tekstslide