In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 1 - Quizvraag
Hoe kan ik de persoonsvorm vinden?
Slide 2 - Open vraag
Persoonsvorm
Slide 3 - Tekstslide
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin dus ook de persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Hoe vindt je het onderwerp in de zin?
A
Wie of wat + lijdend voorwerp
B
Wie of wat + gezegde
Slide 5 - Quizvraag
Het onderwerp
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Wie of wat + gezegde.
Let op: je zoekt dus eerst het gezegde!
Wie heeft gegeten?
ANTWOORD: Ik
Ik is het onderwerp.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het het onderwerp: Ik mail mijn zusje.
Slide 7 - Open vraag
Wat is het onderwerp? Maaike heeft een zandkasteel gebouwd.
Slide 8 - Open vraag
LESDOEL
Ik kan het onderwerp, het gezegde, de bepaling van plaats en bepaling van tijd benoemen in een zin.
Slide 9 - Tekstslide
Bepaling van tijd / bepaling van plaats.
Jan heeft hard gelopen op het schoolplein.
Gisteren heeft Jan hard gelopen.
Gisteren heeft Jan hard gelopen op het schoolplein.
bepaling van plaats
het geeft antwoord op de vraag: waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Bepaling van tijd
Geeft antwoord op de vraag: wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Slide 10 - Tekstslide
Bepaling van tijd
Een bepaling van tijd in een zin geeft aan wanneer iets gebeurt.
De bepaling van tijd vind je door te vragen:
wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Bilal speelde gisteren in de tuin.
Welke zinsdelen kun jij benoemen?
Slide 11 - Tekstslide
voorbeelden
BEPALING VAN TIJD Vandaag vieren we feest. Mijn tante uit Duitsland komt morgen aan. Volgende week gaan we op vakantie. Maandag ga ik naar zwemles.
Slide 12 - Tekstslide
Bepaling van plaats
Een bepaling van plaats in een zin geeft aan waar iets gebeurt.
De bepaling van plaats vind je door te vragen:
waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Bilal speelde gisteren in de tuin.
Welke zindsdelen kun jij benoemen?
Slide 13 - Tekstslide
voorbeelden
BEPALING VAN PLAATS We renden in het park. Het brood ligt in de oven. De lift staat op de vierde verdieping. De laarzen liggen naast de kast. Onder de bank ligt de voetbal.
Slide 14 - Tekstslide
Weet jij nog wat ons lesdoel is? Zeg het in je eigen woorden.
Slide 15 - Open vraag
In deze zin vind je een bepaling van....
Vandaag vieren we feest.
A
plaats
B
tijd
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de bep. van plaats in deze zin?
De lift staat op de vierde verdieping.
A
De lift
B
staat
C
op de vierde verdieping
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de bepaling van plaats in deze zin? Onder de bank ligt de voetbal.
A
Onder
B
de bank
C
ligt
D
Onder de bank
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de bepaling van tijd in deze zin?
Volgende week gaan we op vakantie.
A
Volgende
B
Volgende week
C
gaan
D
op vakantie
Slide 19 - Quizvraag
taal - blok 1 - week 2 - les 7
Alle opgaven moet je maken.
Slide 20 - Tekstslide
Wij dansten gisteren op het feest.
Zoek eerst de persoonsvorm.
Zoek dan het onderwerp.
Hoe vinden we de bepaling van plaats?
Hoe vinden we de bepaling van tijd?
Slide 21 - Tekstslide
Waar moet je op letten?
Niet alle zinnen een bepaling van plaats of een bepaling van tijd bevatten.
Alleen de zinsdelen die antwoord geven op de vragen waar en wanneer zijn een bepaling van plaats en een bepaling van tijd.
Slide 22 - Tekstslide
In deze zin vind je een bepaling van....
Vandaag vieren we feest.
A
plaats
B
tijd
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de bep. van plaats in deze zin?
De lift staat op de vierde verdieping.
A
De lift
B
staat
C
op de vierde verdieping
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de bepaling van plaats in deze zin? Onder de bank ligt de voetbal.
A
Onder
B
de bank
C
ligt
D
Onder de bank
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de bepaling van tijd in deze zin?
Volgende week gaan we op vakantie.
A
Volgende
B
Volgende week
C
gaan
D
op vakantie
Slide 26 - Quizvraag
Welke bepalingen zitten er in deze zin; noteer welke het zijn. Sophie gaat elke dag op de fiets naar school.