29. Thema 4, week 1, les 4 Bepaling van tijd en plaats

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin dus ook de persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Hoe vindt je het onderwerp in de zin?
A
Wie of wat + lijdend voorwerp
B
Wie of wat + gezegde

Slide 3 - Quizvraag

Het onderwerp
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Wie of wat + gezegde.
Let op: je zoekt dus eerst het gezegde!
Wie heeft gegeten?
ANTWOORD: Ik
Ik is het onderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één lijdend voorwerp (lv) in een zin.

Hoe vind ik een lijdend voorwerp?
wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 5 - Tekstslide

Groep 7 leert het onderwep vinden.
.
Pak je wisbord!
Wat is de persoonsvorm?
Wat is het gezegde?
Wat is het onderwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 6 - Tekstslide

Welke zinsdelen
kennen we al?
Jan heeft hard gelopen.

Slide 7 - Woordweb

Bepaling van tijd / bepaling van plaats.
Jan heeft hard gelopen op het schoolplein.

Gisteren heeft Jan hard gelopen. 

Gisteren heeft Jan hard gelopen op het schoolplein.
bepaling van plaats
het geeft antwoord op de vraag:  waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Bepaling van tijd
Geeft antwoord op de vraag:  wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Slide 8 - Tekstslide

Bepaling van tijd
Een bepaling van tijd in een zin geeft aan wanneer iets gebeurt.
De bepaling van tijd vind je door te vragen:
wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Bilal speelde gisteren in de tuin.

Welke zindsdelen kun jij benoemen?

Slide 9 - Tekstslide

voorbeelden
BEPALING VAN TIJD
Vandaag vieren we feest.
Mijn tante uit Duitsland komt morgen aan.
Volgende week gaan we op vakantie.
Maandag ga ik naar zwemles.

Slide 10 - Tekstslide

Bepaling van plaats
Een bepaling van plaats in een zin geeft aan waar iets gebeurt.
De bepaling van tijd vind je door te vragen:
waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Bilal speelde gisteren in de tuin.

Welke zindsdelen kun jij benoemen?

Slide 11 - Tekstslide

voorbeelden
BEPALING VAN PLAATS
We renden in het park.
Het brood ligt in de oven.
De lift staat op de vierde verdieping.
De laarzen liggen naast de kast.
Onder de bank ligt de voetbal.




Slide 12 - Tekstslide

Wij dansten gisteren op het feest.
Zoek eerst het onderwerp en de persoonsvorm.
Hoe vinden we  de bepaling van plaats?
Hoe vinden we de bepaling van tijd? 

Slide 13 - Tekstslide

Waar moet je op letten?
Niet alle zinnen hebben een bepaling van plaats of een bepaling van tijd. 

Alleen de zinsdelen die antwoord geven op de vragen waar en wanneer zijn een bepaling van plaats en een bepaling van tijd.

Slide 14 - Tekstslide

In deze zin vind je een bepaling van....

Vandaag vieren we feest.
A
plaats
B
tijd

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de bep. van plaats in deze zin?

De lift staat op de vierde verdieping.
A
De lift
B
staat
C
op de vierde verdieping

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de bepaling van plaats in deze zin?

Onder de bank ligt de voetbal.
A
Onder
B
de bank
C
ligt
D
Onder de bank

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de bepaling van tijd in deze zin?

Volgende week gaan we op vakantie.
A
Volgende
B
Volgende week
C
gaan
D
op vakantie

Slide 18 - Quizvraag

taal - blok 4 - week 1 - les 4
We beginnen samen met
opgave 1 H

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link