In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Examentraining
Basis
2018
Slide 1 - Tekstslide
Lees tekst 1
Je krijgt hier 3 minuten voor.
Ben je sneller klaar, dan kun je:
- de tekst nogmaals lezen
- de kernzinnen onderstrepen
- de signaalwoorden onderstrepen
timer
3:00
Slide 2 - Tekstslide
Ik heb....
A
de tekst gelezen
B
de tekst 2x gelezen
C
de tekst gelezen en de kernzinnen onderstreept
D
de tekst gelezen en de signaalwoorden onderstreept
Slide 3 - Quizvraag
1. Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid. Welke manier gebruikt de schrijver in alinea 1? De schrijver.....
A
blikt vooruit op de toekomst van Bloom Your Message.
B
geeft weer hoe Bloom Your Message is ontstaan.
C
geeft zijn mening over Bloom Your Message.
D
vertelt een grappig bedoeld verhaaltje over Bloom Your Message.
Slide 4 - Quizvraag
2. In alinea 2 staat: "Na een eerste test met vier ontwerpen besloten de drie op een plaatselijke festival te peilen of er interesse voor was." Welke interesse wordt hier bedoeld? De interesse voor
A
bloeikaarten
B
handgemaakte kaarten
C
kaarten van hergebruikt papier
D
verjaardagskaarten
Slide 5 - Quizvraag
3. In alinea 3 staat: “... ontdekten de ondernemers het geheim van de smid.” Wat wordt met dit gedeelte van de zin bedoeld? De ondernemers
A
hoorden van een smid hoe ze hun kaarten het best konden
produceren.
B
vonden een manier waarop ze hun kaarten het best konden
produceren.
C
vonden uit hoe de smid zijn kaarten produceerde.
D
willen niet prijsgeven hoe ze hun kaarten produceren.
Slide 6 - Quizvraag
4. Alinea’s kunnen op verschillende manieren op elkaar aansluiten. Op welke manier sluiten alinea 2 en alinea 3 op elkaar aan?
A
Alinea 2 beschrijft samen met alinea 3 de ontwikkeling van Bloom
Your Message.
B
Alinea 2 noemt een probleem waarvoor in alinea 3 de oplossing wordt
gegeven.
C
Alinea 3 is een herhaling van wat in alinea 2 beschreven staat.
D
Alinea 3 vormt een tegenstelling met wat in alinea 2 beschreven staat.
Slide 7 - Quizvraag
5. Wat is de belangrijkste functie van de laatste alinea van de tekst?
A
een advies geven
B
een samenvatting van de hele tekst geven
C
een toekomstverwachting uitspreken
D
nieuwe gegevens toevoegen
Slide 8 - Quizvraag
6. Zinnen in een alinea kunnen op verschillende manieren op elkaar aansluiten. Waarvan is sprake in de eerste vier zinnen van alinea 4?
A
van een gevolg
B
van een gevolg
C
van een tegenstelling
Slide 9 - Quizvraag
7. Wat is het belangrijkste doel van de schrijver van deze tekst? De schrijver wil de lezer
A
amuseren met een tekst over een nieuw soort ansichtkaarten.
B
informeren over het werk van drie jonge ondernemers.
C
overhalen om bloeikaarten te gaan kopen.
D
zijn mening over de kaarten vertellen.
Slide 10 - Quizvraag
Lees tekst 2
Je krijgt hier 5 minuten voor.
Ben je sneller klaar, dan kun je:
- de tekst nogmaals lezen
- de kernzinnen onderstrepen
- de signaalwoorden onderstrepen
timer
7:00
Slide 11 - Tekstslide
Ik heb....
A
de tekst gelezen
B
de tekst 2x gelezen
C
de tekst gelezen en de kernzinnen onderstreept
D
de tekst gelezen en de signaalwoorden onderstreept
Slide 12 - Quizvraag
8. Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid. Welke manier gebruikt de schrijver in alinea 1? De schrijver
A
geeft de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
B
geeft een uitleg over hoe de tekst is opgebouwd.
C
geeft haar standpunt over het onderwerp.
D
geeft vooraf een samenvatting van de rest van de tekst.
Slide 13 - Quizvraag
9. Alinea’s kunnen op verschillende manieren op elkaar aansluiten. Op welke manier sluiten alinea 2 en alinea 3 op elkaar aan?
A
Alinea 3 is een herhaling van wat in alinea 2 beschreven staat.
B
Alinea 3 is een uitwerking van wat in alinea 2 beschreven staat.
C
Alinea 3 vormt een tegenstelling met wat in alinea 2 beschreven staat.
Slide 14 - Quizvraag
10. In alinea’s 2 en 3 worden maatregelen genoemd die de oliemaatschappij gebruikt om een gezonde leefstijl te stimuleren. Welke klopt niet?
A
De keuze in de bedrijfskantine is maar beperkt.
B
Het aantal calorieën van een gerecht wordt weergegeven.
C
In de kantine kom je eerst langs de gezonde producten.
D
Kroketten liggen op een plek die niet duidelijk zichtbaar is.
Slide 15 - Quizvraag
11. In alinea 5 staat: “Ze geloven, net als wij ...”. Wie worden bedoeld met ‘ze’?
A
bedrijfscateraars
B
trendwatchers
C
werkgevers
D
werknemers
Slide 16 - Quizvraag
12. In alinea 5 legt Annemarie Driessen uit wat de meerwaarde is van een gezonde lunch. Waarvan maakt Annemarie Driessen in deze uitleg gebruik?
A
Ze beschrijft een probleem en de oplossing voor het probleem.
B
Ze geeft een opsomming.
C
Ze geeft een tegenstelling.
Slide 17 - Quizvraag
13. Alinea’s kunnen op verschillende manieren op elkaar aansluiten. Op welke manier sluiten alinea 5 en alinea 6 op elkaar aan?
A
Alinea 5 en 6 vormen een opsomming.
B
Alinea 6 beschrijft een gevolg van wat in alinea 5 beschreven staat.
C
Alinea 6 is een herhaling van wat in alinea 5 beschreven staat.
D
Alinea 6 vormt een tegenstelling met wat in alinea 5 beschreven staat.
Slide 18 - Quizvraag
14. Welk tussenkopje pas het best bij alinea 7?
A
Alles biologisch
B
Kleinere porties
C
Lokale leveranciers
D
Vers en gevarieerd
Slide 19 - Quizvraag
15. Wat is het belangrijkste doel van de schrijver van deze tekst? De schrijver wil de lezer
A
informeren over de invloed van cateraars op het aanbod in
bedrijfskantines.
B
informeren over de positieve invloed van gezond eten op de energie
van werknemers.
C
overtuigen dat het verstandig is zo snel mogelijk te stoppen met
ongezond eten.
D
overtuigen van het feit dat ongezond eten kan leiden tot meer
ziekteverzuim.
Slide 20 - Quizvraag
Lees tekst 3
Je krijgt hier 5 minuten voor.
Ben je sneller klaar, dan kun je:
- de tekst nogmaals lezen
- de kernzinnen onderstrepen
- de signaalwoorden onderstrepen
timer
5:00
Slide 21 - Tekstslide
Ik heb....
A
de tekst gelezen
B
de tekst 2x gelezen
C
de tekst gelezen en de kernzinnen onderstreept
D
de tekst gelezen en de signaalwoorden onderstreept
Slide 22 - Quizvraag
16. Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid. Welke twee manieren gebruikt de schrijver in alinea 1 en 2 om de tekst in te leiden? De schrijver
A
geeft de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
B
geeft vooraf een samenvatting van de rest van de tekst.
C
geeft haar eigen mening over het onderwerp.
D
introduceert een deskundige.
Slide 23 - Quizvraag
17. In alinea 1 staat dat op Schiphol 100 jaar geleden het eerste vliegtuig landde en dat er nu bijna 60 miljoen passagiers komen. Hoe sluit alinea 2 hierop aan? Alinea 2 gaat over
A
de beginjaren van Schiphol.
B
de ontwikkeling van Schiphol tot militaire luchthaven.
C
de verschillende passagiers die op Schiphol landen.
D
de werkzaamheden van een oud-medewerker van Schiphol.
Slide 24 - Quizvraag
18. In alinea 3 beschrijft Van Tuyl de sfeer op het oude Schiphol. Hoe kijkt Van Tuyl terug op deze tijd?
A
Hij denkt met veel plezier terug aan die tijd.
B
Hij is van mening dat vroeger alles veel beter was.
C
Hij vindt dat je toen meer tijd had voor leuke dingen tijdens het werk.
D
Hij zou niet meer kunnen werken op zo’n kleine luchthaven.
Slide 25 - Quizvraag
19. Welk tussenkopje past het best bij de inhoud van alinea 4?
A
De functie van Schiphol
B
De groei van Schiphol
C
De verbouwing van Schiphol
D
De voorzieningen op Schiphol
Slide 26 - Quizvraag
20. In alinea 5 staat “Dat plan bevatte één centraal stationsgebouw waar het banenstelsel als een kompasroos omheen ligt.” Welk plan wordt bedoeld? het plan voor
A
de tentoonstelling over Schiphol
B
de wederopbouw van Schiphol
C
het gebruik van slurven op Schiphol
Slide 27 - Quizvraag
21. Wat concludeert Ruud Wever in de laatste alinea?
A
De groei van Schiphol zal ook in de toekomst doorgaan.
B
Luchthaven Schiphol kan op deze plaats niet meer groter worden.
C
Om te groeien moet Schiphol ingewikkelde machines gebruiken.
D
Op luchthaven Schiphol kun je altijd werklui en machines vinden.
Slide 28 - Quizvraag
22. Wat is de belangrijkste bedoeling van de schrijver van deze tekst? De schrijver wil de lezer
A
amuseren met een verhaal over de gezelligheid die werknemers op
Schiphol hebben ervaren.
B
informeren over de ontwikkelingen van Schiphol door de jaren heen.
C
overhalen om in de toekomst meer gebruik te maken van de
luchthaven Schiphol.
D
waarschuwen voor de gevolgen van de vele uitbreidingen van
Schiphol.
Slide 29 - Quizvraag
Lees en bekijk tekst 4
Je krijgt hier 2 minuten voor.
Ben je sneller klaar, dan kun je:
- de tekst nogmaals lezen
- de kernzinnen onderstrepen
- de signaalwoorden onderstrepen
timer
2:00
Slide 30 - Tekstslide
Geef aan of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn:
Slide 31 - Tekstslide
23a. De foto’s geven voorbeelden van de belangrijke momenten die in de tekst genoemd worden.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quizvraag
23b. Je hebt alleen de foto’s nodig om de boodschap van de advertentie te begrijpen.
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quizvraag
23c. Met de foto’s probeert de reclamemaker een positieve sfeer op te roepen.
A
juist
B
onjuist
Slide 34 - Quizvraag
23d. Op de foto’s staan mensen die door de ANWB geholpen zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 35 - Quizvraag
24. Wat is het belangrijkste doel van deze advertentie?
A
consumenten informeren over de site van de ANWB
B
informatie geven over hoe mensen met pech de Wegenwacht kunnen
bereiken
C
lezers van deze advertentie ervan overtuigen dat je belangrijke
momenten niet mag missen
D
mensen overhalen om lid te worden van de Wegenwacht
Slide 36 - Quizvraag
25. In de advertentie staat de zin “Het leven is te leuk om stil te staan”. Wat wordt in deze advertentie met deze zin bedoeld?
A
Blijf niet te lang treuren om zaken waar je niet bij kunt zijn of die je
mist.
B
Denk niet te lang na voor je lid wordt van de Wegenwacht.
C
Word lid van de Wegenwacht zodat je geen enkele gebeurtenis door
autopech hoeft te missen.
D
Zorg dat je op belangrijke momenten het nummer van de ANWB bij de
hand hebt.