Taalverzorging 4.8 boek B

Welkom 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met grammatica en spelling en de volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Trema
  • Accent
  • Apostrof
  • HH persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • HH persoonsvorm verleden tijd
  • HH voltooid deelwoord 


Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Je legt uit in welke gevallen je een trema gebruikt.

Je legt uit in welke gevallen je een accent gebruikt.

Je legt uit in welke gevallen je een apostrof gebruikt.

Je schrijft persoonsvormen in de tegenwoordige tijd volgens de spellingsregels.

Je schrijft persoonsvormen in de verleden tijd volgens de spellingsregels .

Je schrijft voltooid deelwoord volgens de spellingsregels. 


Slide 4 - Tekstslide

Spelling

Slide 5 - Tekstslide

TREMA
Lesdoel: Je herkent een trema  in een zin. 

Lesdoel: Je gebruikt een trema volgens de spellingsregels. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een trema?

Een trema is een teken waarmee je verwarring over de uitspraak voorkomt. Je gebruikt het als er twee klinkers naast elkaar staan die je als één klank kunt lezen, terwijl ze in twee verschillende lettergrepen staan.

Bijvoorbeeld: kijk naar het woord efficiënt. Zonder trema zou je ie als één 
i-klank uitspreken.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe gebruik je een trema?
In het meervoud van zelfstandig naamwoorden die eindigen op een
 -ee of -ie: bacteriën , ideeën, reeën, categorieën. 


Als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen: 
ruïne, beïnvloeden, havoër 




Slide 8 - Tekstslide

Apostrof 
  • In het meervoud van een zelfstandig naamwoord dat op een lange klinker eindigt die je met één letter schrijft
auto - auto's / baby - baby's 

Na cijfers, afkortingen en afleidingen 
vwo'er - A4'tje - mp3'tje 

Als je letters weglaat 
Ik hoop dat 't (het) niet zo hard regent. 




Slide 9 - Tekstslide

Accenten
Sommige woorden hebben een accent nodig om ze goed uit te kunnen spreken. 

We onderscheiden dus drie verschillende accenten: 
  • accent grave (à) - scène - barrière 
  • accent aigu (á) - café - rosé - hé!
  • accent circonflexe (â) - gêne - crêpe 

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling spelling

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 


  • STAM (IK)
  • STAM + T (HIJ/ZIJ/U)
  • MEERVOUD : Hele werkwoord (WIJ/JULLIE)





Slide 12 - Tekstslide

PV verleden tijd
Sterke werkwoorden 
lopen - liepen 
Blijven - bleven 
Schiet - schoot 

Zwakke werkwoorden 
Stam + de(n) of Stam + te (n)

2 manieren:
Maak het woord langer - hoor je een t of d? 
Toch hulp nodig? Gebruik ‘T X KoFSCHiP

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid deelwoord

Even herhalen

  • wat zijn voltooid deelwoorden?
  • Bij welke woordsoorten gebruik je het 't X kofschip? 

Slide 14 - Tekstslide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:
  • Je legt uit in welke gevallen je een trema gebruikt.

  • Je legt uit in welke gevallen je een accent gebruikt.

  • Je legt uit in welke gevallen je een apostrof gebruikt.

  • Je schrijft persoonsvormen in de tegenwoordige tijd volgens de spellingsregels.

  • Je schrijft persoonsvormen in de verleden tijd volgens de spellingsregels .

  • Je schrijft voltooid deelwoord volgens de spellingsregels.  

Slide 15 - Tekstslide