- Verhalen kunnen zich in het verleden, heden of in de toekomst afspelen.
In verhalen doen de personen dingen die ze in die tijd doen. Ze praten op een bepaalde manier met elkaar en gebruiken bepaalde spullen.
- Als er in een verhaal nog geen mobieltjes zijn, weet je bijvoorbeeld dat het verhaal zich in het verleden afspeelt.
- Probeer een schatting te maken van de tijd. Zeg dus niet alleen verleden, heden of toekomst, maar benoem bijvoorbeeld een jaartal of een historisch moment (WO II).