Fictie

Fictie
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Fictie of non-fictie
Fictie betekent verzonnen. Een schrijver heeft een verhaal bedacht. De personen uit het verhaal bestaan niet echt en de gebeurtenissen in het verhaal zijn niet echt gebeurd.

Non-fictie betekent niet verzonnen. Een schrijver schrijft over personen die echt bestaan en gebeurtenissen die echt gebeurd zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Welk boek is non-fictie?
A
Knolpower (Een boek van Enzo knol over zijn leven als vlogger.)
B
Spijt! (Een boek van Carry Slee over een jongen die gepest wordt.)

Slide 3 - Quizvraag

Realistisch
Sommige verhalen zijn verzonnen, maar wel realistisch. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren.
Bijvoorbeeld het boek Spijt! van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een geloofwaardig, realistisch verhaal. De Jongen In De Gestreepte Pyjama is ook een realistisch verhaal.

Andere verhalen zijn ook verzonnen, maar niet realistisch. Dat wat er in het verhaal gebeurt, kan in het echt niet gebeuren.
Bijvoorbeeld Harry Potter. Dat is niet realistisch.

Slide 4 - Tekstslide

Welke van de volgende boeken zijn realistisch?
A
Spijt!
B
Donald Duck
C
Harry Potter (J.K. Rowling)
D
De Jongen In De Gestreepte Pyjama

Slide 5 - Quizvraag

Welke beoordelingswoorden ken jij?

Slide 6 - Woordweb

Beoordelingswoorden
Als je je mening moet geven over een verhaal, boek of film gebruik je beoordelingswoorden.
spannend - saai
leerzaam - niet leerzaam
grappig - droevig
zet me aan het denken - doet me niets 
kinderachtig - voor mijn leeftijd
moeilijk - makkelijk
vlot verteld - langdradig

Slide 7 - Tekstslide

Soorten verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën:
  • realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren. 
  • fantasieverhalen (niet-realistische verhalen): wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid niet gebeuren.
 

Slide 8 - Tekstslide

Verhaalsoorten/genre
Hiernaast zie je verschillende soorten verhalen.
Sommige boeken kunnen wel bij twee soorten horen.

Bijvoorbeeld de Donald Duck. Dit zou je een dierenverhaal, maar ook een humoristisch verhaal kunnen noemen.

Slide 9 - Tekstslide

Spanning
  1. Geheim of raadsel
  2. Spannende/griezelige omgeving, geluiden en personen.
  3. Gevaarlijke situaties
  4. Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel.
  5. Je krijgt een vermoeden over de afloop, maar klopt dit vermoeden ook?
  6. Onverwachte gebeurtenis
  7. Cliffhanger

Slide 10 - Tekstslide

Tijd in een verhaal
- Verhalen kunnen zich in het verleden, heden of in de toekomst afspelen.
In verhalen doen de personen dingen die ze in die tijd doen. Ze praten op een bepaalde manier met elkaar en gebruiken bepaalde spullen.
- Als er in een verhaal nog geen mobieltjes zijn, weet je bijvoorbeeld dat het verhaal zich in het verleden afspeelt.
- Probeer een schatting te maken van de tijd. Zeg dus niet alleen verleden, heden of toekomst, maar benoem bijvoorbeeld een jaartal of een historisch moment (WO II).

Slide 11 - Tekstslide

Plaats
- Elk verhaal speelt zich ergens af. Meestal kun je een korte beschrijving geven van de belangrijkste plaatsen waar het verhaal zich afspeelt. 
- Je kunt een land of stad noemen, maar ook een bepaald huis of een omgeving.
- Het belangrijkste is dat je kunt uitleggen waarom je denkt/weet dat het zich daar afspeelt.

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdpersonen
De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in een verhaal.
Van hem of haar kom je heel veel te weten:
  • wat voor karakter ze hebben: slim, jaloers, eigenwijs, enz;
  • hoe ze eruit zien: kleur haar, soort kleding, enz;
  • wat ze denken en voelen;
  • hoe ze met problemen omgaan.
Naast hoofdpersonen heb je bijpersonen in een boek. Het verhaal draait niet om hen.

Slide 13 - Tekstslide

Karakter van personen
Als je het karakter van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je bijvoorbeeld de volgende woorden gebruiken:
geduldig - ongeduldig
aardig - gemeen
slim - dom
gelukkig - ongelukkig
doorzetter - iemand die snel de moed opgeeft
netjes - slordig
verlegen - brutaal

Slide 14 - Tekstslide

Uiterlijk van personen
Als je het uiterlijk van personen in verhalen wilt omschrijven, kun je denken aan:
  • kleur en lengte van het haar
  • soort kleding

Meestal wordt dit in het verhaal beschreven.


Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Quizizz!

Slide 16 - Tekstslide