§4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen

§4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen
1T1
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

§4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen
1T1

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kent het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid en tussen de formele- en informele sector.

- Je begrijpt hoe je die begrippen kunt gebruiken bij het bepalen van de rijkdom van een gebied.

- Je kunt met gegevens over de beroepsbevolking bepalen of een land arm of rijk is.

Slide 2 - Tekstslide

Scharreleconomie

Slide 3 - Woordweb

Informele sector
Formele sector
  • Illegaal
  • Legaal
Je kent het verschil tussen de formele- en informele sector.

Slide 4 - Tekstslide

Welke combinatie klopt?
A
Informele sector - legaal
B
Informele sector - illegaal
C
Formele sector - illegaal
D
Formele sector - legaal

Slide 5 - Quizvraag

Sociale ongelijkheid
Regionale ongelijkheid
Je kent het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid.

Slide 6 - Tekstslide

Welke uitspraken kloppen?
A
Hoe meer sociale ongelijkheid, hoe armer een land
B
Hoe meer regionale ongelijkheid, hoe rijker een land.
C
Hoe minder sociale ongelijkheid, hoe rijker een land
D
Hoe minder regionale ongelijkheid, hoe armer een land.

Slide 7 - Quizvraag

Je begrijpt hoe je die begrippen kunt gebruiken bij het bepalen van de rijkdom van een gebied.

Slide 8 - Tekstslide

Aan het werk
  • Kijk de opdrachten van §4.2 na en teken het af. 

  • Maak de opdrachten 1 t/m 7 van §4.3.

  • Maak een samenvatting van de leerdoelen.

  • Maak het werkblad. 

Slide 9 - Tekstslide

Beroepsbevolking
Verdeling in drie groepen:

1. Landbouw; platteland.

2. Industrie; fabrieken.

3. Diensten; dienstverlening
  • Hoe armer een land, hoe meer mensen in de landbouw werken!

Slide 10 - Tekstslide

Welke uitspraken kloppen?
A
Hoe rijker een land, hoe meer mensen in de diensten werken.
B
Hoe armer een land, hoe meer mensen in de landbouw werken.
C
Industrie - dienstverlening
D
Landbouw - fabrieken

Slide 11 - Quizvraag

Aan het werk
  • Kijk de opdrachten van §4.2 na en teken het af. 

  • Maak de opdrachten 1 t/m 7 van §4.3.

  • Maak een samenvatting van de leerdoelen.

  • Maak het werkblad. 

Slide 12 - Tekstslide