H6 oefentoets met antwoorden

H6 oefentoets
paragraaf 6.1 t/m 6.4
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H6 oefentoets
paragraaf 6.1 t/m 6.4

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 6.1:
- Ik kan een omschrijving geven van het Congres van Wenen
- Ik kan uitleggen wat nationalisme is en kenmerken hiervan benoemen
- Ik kan de grote mogendheden benoemen
- Ik kan uitleggen wat een multi-etnische staat is en hoe deze in Europa eruit zagen
- Ik kan uitleggen wie Bismarck was en waarom hij belangrijk was voor Duitsland
- Ik kan een omschrijving geven van de Frans-Duitse oorlog
Leerdoelen 6.2:
- Ik kan uitleggen hoe de communicatierevolutie verliep en kenmerken hiervan benoemen
- Ik kan uitleggen hoe de transportrevolutie verliep en kenmerken hiervan benoemen
- Ik kan de gevolgen van de transportrevolutie omschrijven.
- Ik kan uitleggen wat het verband is tussen de transport- revolutie en het modern imperialisme
Leerdoelen 6.3
- Ik kan uitleggen wat modern imperialisme is
- Ik kan oorzaken (sociaal-cultureel, economisch, politiek) geven voor het modern imperialisme
- Ik kan een omschrijving van de conferentie van Berlijn in 1884
- Ik kan de gevolgen van het modern imperialisme beschrijven

Leerdoelen 6.4
- Ik kan uitleggen wat de Frontier is en waardoor deze verschoof.
- Ik kan omschrijven hoe de bevolking van de VS veranderde gedurende de 19e eeuw
- Ik kan omschrijven hoe de VS uitgroeide tot een industriemacht in de 19e eeuw
- Ik kan een omschrijving geven van het kapitalisme aan de hand van kenmerken

Overzicht maken van wat ik moet weten!

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1
Gebruik de bron hiernaast.


Leg uit of de bron gemaakt is
voor of na het congres van Wenen.
(2p)

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2
Gebruik het begrip multi-etnische staat om uit te leggen dat in de 19e het nationalisme groeide in Europa. (2p)

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 3
Leg uit bij welk motief/oorzaak van
het modern imperialisme de bron
past. (2p)

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 4
Leg het verband uit tussen het modern imperialisme en de industriële revolutie. (2p)
(Ofwel; wat hebben ze met elkaar te maken?)

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 5
Leg uit of deze bron past
bij de periode voor of na de
transportrevolutie (2p)

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 6

Welk kenmerk/oorzaak van het
modern imperialisme herken je in de
bron? (2p)


Slide 8 - Tekstslide

Vraag 7
Leg uit naar welke gebeurtenis
de bron verwijst. (2p)



Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8
Gebruik de bron hiernaast.

  • Leg uit dat deze bron kenmerkend is voor het economisch systeem van de Verenigde Staten.

  • Leg uit wat de mening is van de maker over dit economisch
systeem.


Slide 10 - Tekstslide

Vraag 9
Welk motief voor westwaartse migratie herken je in de bron hieronder?

“Timmerman James Marshall inspecteerde het kanaal dat hij en zijn mannen net hadden gegraven. Het moest water van de American River naar een zaagmolen vervoeren, die ze aan het bouwen waren voor de ondernemer John Sutter. Toen Marshall de diepte van het kanaal peilde, zag hij iets glinsteren, maar hij dacht er verder niet over na.
De volgende dag werd Marshall toch nieuwsgierig. Hij ging terug naar het kanaal, en al snel zag hij een stukje metaal glinsteren in het stromende water. Marshalls hart sloeg over toen hij een klompje ter grootte van een erwt naar boven haalde.
Het klompje glom alleen niet zoals je zou verwachten bij goud. Misschien was het gewoon ijzerkiezel. Marshall wist dat ijzerkiezel broos was en goud zacht. Hij legde het klompje op een grote steen en sloeg er met een kleinere steen op. Het klompje werd plat, maar brak niet.
Marshall liep op een holletje terug naar zijn medearbeiders bij de zaagmolen. ‘Jongens, ik geloof bij God dat ik een goudmijn heb gevonden!’ riep hij.”


Slide 11 - Tekstslide

Vraag 10:

Geef voor de onderstaande uitspraken aan welk woord erbij past:



  1. Grens tussen woongebied Amerikanen en leefgebied van de Indianen
  2. Wanneer je een hele bedrijfstak in handen hebt
  3. Gevoel van trots zijn op je eigen land
  4. Aparte woongebieden waar Indianen in Amerika terecht kwamen.
  5. Oorlog waar de legers zich verschuilen en voordoen als burgers.
  6. Kolonies die functioneren als regio’s waar de Europese landen hun spullen aan verkochten.
  7. Regio die Frankrijk af moest staan aan Duitsland na de Frans-Duitse oorlog.

Slide 12 - Tekstslide


Einde oefentoets

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden 1/2
  1. Ervoor want je ziet het Franse empire en dat viel uiteen voor het Congres.
  2. Land met verschillende volkeren die ieder eigen land willen, hierdoor komt nationalisme op vanwege wens voor eigen natie.
  3. Economisch want de mensen in kolonies worden uitgebuit en grondstoffen komen in Europa/Amerika terecht.
  4. De kolonies functioneerden als afzetmarkten voor producten die in Europa in de fabrieken werden verwerkt. Hoe meer grondstoffen uit de kolonies, hoe meer productie in de fabrieken.
  5. Na want je ziet een stoomboot waarbij de stoommachine de basis legde voor op stoom gedreven transportmiddelen.
  6. Motief is ‘beschaven’ (sociaal-cultureel) want je ziet dat er armoede en terreur moet worden bestreden en Nederlandse orde en welvaart wordt gebracht.
  7. Het gedwongen verwijderen van Native Americans van eigen grondgebied; je ziet dat ze gevangen worden genomen en uit hun huizen worden gezet.




Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden 2/2
8. -Op de bron zie je dat een bedrijf de gehele markt op olie in handen heeft; dit past bij het kapitalisme waar bedrijven zoveel mogelijk winst mogen behalen en dus ook de markt mogen controleren.
-dat Standard Oil het monopolie (alleenrecht) heeft op de Amerikaanse economie; de tentakels bereiken heel de economie. Hij beeldt het bedrijf af als een octopus dus is een tegenstander van de praktijken van Rockefeller
9. Motief is kans op rijkdom/werkgelegenheid want in de bron lees je over de vondst van goud in California.
10. Frontier / Monopolie / Nationalisme / Reservaat / Guerrilla / Elzas-Lotharingen


Slide 15 - Tekstslide

H5+6 oefentoets
paragraaf 5.1, 5.3, 5.4, 6.1 en 6.3

Slide 16 - Tekstslide