In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Vandaag
Terugblik +/- 15 min.
Werkwoordspelling +/- 30 min.
Opdracht +/- 20 min.
Spreken +/- 30 min.
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:
uitleggen hoe je de persoonsvorm in de zin kan herkennen,
regels voor werkwoordspelling toepassen,
benoemen wat een presentatie wel of niet aantrekkelijk maakt om naar te luisteren.
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik
Schrijfopdracht
Tekstconventies en inhoud
Bekijk je eigen tekst: controleer deze door deze naast een betoog/brief/mail/sollicitatiebrief van het internet te leggen.
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Spellingsregels
1. De tijd
Het spellen van een werkwoord begint met het bepalen van de tijd waarin een zin staat.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd
Slide 6 - Tekstslide
2. De persoonsvorm en de ik-vorm
De ik-vorm (vaak de wij-vorm min -en)
z-> s v->f Verhuizen-> ik verhuis
Beloven-> ik beloof
Persoonsvorm hoort bij het onderwerp en kan veranderen van 'getal' en van tijd.
Slide 7 - Tekstslide
tijden: Verbazen, pakken, beloven, proberen
Ik verhuis -verhuisde-heb verhuisd
ik pak- pakte-heb gepakt
ik beloof- beloofde-heb beloofd
ik probeer- probeerde- heb geprobeerd
ik-vorm komt elke keer terug!
Slide 8 - Tekstslide
3. Het onderwerp
Als het onderwerp in het enkelvoud staat, schrijf je de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Staat het onderwerp in het meervoud, dan schrijf je de persoonsvorm ook in het mv.
De verhuizers aan de Schuttersweg pakten de doos op.
Een aantal leerlingenis te laat.
Slide 9 - Tekstslide
4.Tegenwoordige tijd
Ik maak
Hij maakt
wij maken
Verander de zin in 'maken' -> Hoor je een 't', dan schrijf je een 't'.
Slide 10 - Tekstslide
....................jij spelling moeilijk of lastig?
A
Vind
B
Vindt
Slide 11 - Quizvraag
Ik ........................... hier veel aandacht aan.
A
besteed
B
besteedt
Slide 12 - Quizvraag
Weet iemand hoe de volgende zin ...........?
A
luid
B
luidt
Slide 13 - Quizvraag
5. De verleden tijd
Verander de zin in 'maken'. Hoor je 'maakte' of 'maakten', dan staat de zin in de verleden tijd.
Let op of het onderwerp in enkelvoud of in meervoud staat!
Gebruik het 't ex-kofschip!
Slide 14 - Tekstslide
Twee fasen
1. Schrijf de ik-vorm op
2.Kijk naar de laatste letter v/h hele werkwoord min -en ->
+ de (n)
Staat de laatste letter in het: 't ex-kofschip, dan +te(n)
Slide 15 - Tekstslide
Gisteren .............(melden) ik mij aan voor een coronatest.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden
Slide 16 - Quizvraag
Op mijn trouwdag ......................wij elkaar plechtig elkaar te steunen in voor- en tegenspoed.
A
beloofte
B
beloofde
C
belooften
D
beloofden
Slide 17 - Quizvraag
De ouders van klas 9A........................toen de musical ten einde was.
A
juichte
B
juichde
C
juichten
D
juichden
Slide 18 - Quizvraag
6. Het voltooid deelwoord
Verander de zin in 'maken'. Hoor je 'gemaakt', dan heb je te maken met een voltooid deelwoord.
In deze zin staat ook een hulpwerkwoord:
De kat heeft Tim gekrabd.
Maak ook hier gebruik van 't ex-kofschip!
Kijk naar het hele werkwoord min -en!!
Slide 19 - Tekstslide
Wie heeft de rekening........?
A
betaalt
B
betaald
Slide 20 - Quizvraag
Hij heeft twee vragen van de vijf niet .......................
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoordt
Slide 21 - Quizvraag
Hij heeft het .......................om in een volle zaak een vraag te stellen
A
aangedurft
B
aangedurfd
Slide 22 - Quizvraag
7. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De gelakte tafel stond in de ruime woonkamer van het nieuwe huis.
Verander de zin in 'maken'. Hoor je 'gemaakte', dan schrijf je het woord zo kort mogelijk.
Let wel op de uitspraak!
De gewitte tafel, de gestrande reiziger, het gevonden kind
Slide 23 - Tekstslide
Dat heb ik altijd al ..................(kunnen)
Slide 24 - Open vraag
De ovenschotel is verbrand. De ........................... ovenschotel.
Slide 25 - Open vraag
De autowrakken zijn geplet. De ........................... autowrakken
Slide 26 - Open vraag
Onze badkamer is vergroot. De .............badkamer
Slide 27 - Open vraag
bijvoeglijke gebruikt voltooid dw De ...................... hond (bijten)
Slide 28 - Open vraag
8. Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.
Slide 29 - Tekstslide
maar..... let op de uitspraak -> ik-vorm eindigt op een 'e'
Slide 30 - Tekstslide
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 31 - Quizvraag
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 32 - Quizvraag
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchete
D
lunchede
Slide 33 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
delete
B
deleet
C
deletet
Slide 34 - Quizvraag
Ik heb ...............(race)
Slide 35 - Open vraag
Sterke werkwoorden
Schrijf deze zo eenvoudig mogelijk!
zwemmen, zwom, gezwommen,
bekijken, bekeek, bekeken
varen, voer, gevaren
verdringen, verdrong, verdrongen
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Video
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Heb je moeite met werkwoordspelling?
Schrijf een schema uit.
Laat het controleren door een medestudent/docent.
Pas het schema toe op de tekst die je hebt geschreven.
Heb je weinig tot geen moeite met werkwoordspelling?
Ga verder met de opdrachten uit werkboek B.
OF
Pas de tekst aan van je betoog
OF
Werk aan je presentatie voor het onderdeel spreken.
timer
20:00
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Een goede presentatie heeft een goede voorbereiding nodig. Hoe bereid jij je voor?
Slide 42 - Open vraag
Wat zijn valkuilen bij presenteren?
Slide 43 - Open vraag
Structuur en opbouw:
Verdeel je materiaal over inleiding – middenstuk - slot
Bepaal welke hulpmiddelen je gebruikt (foto’s, andere afbeeldingen).
Schrijf de presentatie uit en leer de presentatie aan de hand van steekwoorden (je mag een spiekbriefje met steekwoorden gebruiken)
Oefenen – oefenen - oefenen.
Slide 44 - Tekstslide
Wat is belangrijk aan je houding?
Slide 45 - Woordweb
Houding
- Sta met twee benen op de grond. - Je knieën een beetje gebogen en niet op slot. - Je armen langs je lichaam. - Rug recht, schouders naar achteren. - Ogen het publiek in.
Slide 46 - Tekstslide
In een presentatie gebruik je verbale en
non-verbale communicatie
Slide 47 - Tekstslide
Er mogen geen stiltes vallen tijdens mijn presentatie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 48 - Quizvraag
Tips voor gebruik van PowerPoint, Prezi, Google presentaties:
- Gebruik zo min mogelijk tekst.
- Oefen de presentatie met de slides.
- Gebruik kleur voor duidelijkheid en nadruk en niet als versiering.
Slide 49 - Tekstslide
Tips tijdens de presentatie
- Spreek rustig en duidelijk.
- Kijk je publiek aan en kijk niet te vaak op je spiekbriefje.
- Zorg voor een logische indeling (kop - romp - staart)
- Gebruik duidelijke en korte zinnen
Slide 50 - Tekstslide
Opdracht voor volgende week:
Maak een toets op TOA
Slide 51 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:
uitleggen hoe je de persoonsvorm in de zin kan herkennen,
regels voor werkwoordspelling toepassen,
benoemen wat een presentatie wel of niet aantrekkelijk maakt om naar te luisteren.