Directe en indirecte reden

Kaya zegt laat dat
A
Directe reden
B
Indirecte reden
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Kaya zegt laat dat
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 1 - Quizvraag

De buren fluisteren dat Kaya's moeder aids had
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 2 - Quizvraag

Kaya zegt ze overleed aan kanker
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 3 - Quizvraag

Directe reden

Jan zegt: 'Ik voel me niet lekker.'

Je hoort Jan het zo zeggen.

Indirecte reden

Je herhaalt wat Jan heeft gezegt.

Jan zegt dat hij zich niet lekker voelt.

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
Herhaling:
  1. Je weet wat een directe en indirecte zin is.
  2. Je kunt een directe en indirecte zin herkennen,
 ook zonder leestekens.
3. Je kunt een directe zin veranderen in een indirecte zin
 en andersom.

Slide 5 - Tekstslide

Joost vraagt of Ron mee gaat voetballen
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 6 - Quizvraag

Ron zegt nee, ik heb nog veel huiswerk
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 7 - Quizvraag

Maak er een indirecte zin van.
Joost vraagt: 'Hoelang ben je nog bezig?

Slide 8 - Open vraag

Maak er een directe zin van.
Ron zegt dat hij nog 3 uur bezig is.

Slide 9 - Open vraag

Ik weet het verschil tussen de directe en indirecte reden?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Ik kan een directe en indirecte zin herkennen ZONDER leestekens
A
Ja
B
Nee
C
Nog wel moeilijk

Slide 11 - Quizvraag

Ik kan van een directe zin een indirecte zin maken en andersom.
A
Ja
B
Nee
C
Nog wel moeilijk

Slide 12 - Quizvraag

Wat moet ik doen?
Ik beheers alle doelen van deze les?
        Maak taal thema 1, week 4 les 20

Ik vind het nog moeilijk!
        Doe nog even met juf mee.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Voorbeeld
Annejet zegt ik heet voortaan Ann

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld
Annejet zegt: 'Ik heet voortaan Ann.'
Directe reden

Indirecte reden
Annejet zegt dat ze voortaan Ann heet.



Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
Robert fluistert dat Ann rijmt op spek in de pan

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
Robert fluistert dat Ann rijmt op spek in de pan
Indricte reden

Directe reden
Robert fluistert: 'Ann rijmt op spek in de pan.'

Slide 18 - Tekstslide

De meester vraagt zit jij hier op school
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 19 - Quizvraag

Jan vertelt dat Bob altijd huiswerk moet maken
A
Directe reden
B
Indirecte reden

Slide 20 - Quizvraag

Maak er een indirecte zin van.
De meester vraagt: 'Zit jij hier op school?'

Slide 21 - Open vraag

Maak er een directe reden van.
Jan vertelt dat Bob altijd huiswerk moet maken.

Slide 22 - Open vraag

Probeer les 20 te maken!
Twijfel je of maak je een foutje?
Vraag de juf nog een keer om hulp.

Klaar? 
Maak je weektaak af. 
Als je deze af hebt, mag je gaan lezen.

Slide 23 - Tekstslide