Wijs iemand aan en zegt binnen 3 sec. zijn/haar naam.
Is je naam goed geraden? Ga achter de verzamelaar staan.
Is je naam fout geraden? Dan ben jij de nieuwe namenverzamelaar.
Slide 2 - Tekstslide
Startklaar?
Alle benodigde spullen op tafel: pen, lesboek, aantekeningschrift.
Telefoon + oortjes niet zichtbaar!
timer
1:00
Slide 3 - Tekstslide
Na deze les....
Heb je belangrijke begrippen over leesvaardigheid herhaald.
Herhaal je de belangrijkste tekstdoelen.
Weet je het verschil tussen een aanleiding en een tekstdoel.
Weet je hoe je moet citeren.
Slide 4 - Tekstslide
Schrijf op ....
Belangrijke begrippen over een artikel uit je aantekeningen van de vorige les.
Slide 5 - Tekstslide
Tekstdoelen
Informeren
Amuseren
Activeren
Overtuigen
Neem over in je aantekeningenschrift.
Slide 6 - Tekstslide
Aanleiding
Neem over in je aantekeningenschrift.
Reden van de schrijver om een tekst te schrijven.
Kan de schrijver gebruiken als introductie van een tekst.
Meestal in de inleiding van een tekst.
Niet verwarren met het tekstdoel. Doel is wat je wilt bereiken bij de lezer.
Slide 7 - Tekstslide
Oefening
Lees de vier korte teksten
Beantwoord de vragen in de tabel over elke tekst.
Tweetallen, fluisterend overleggen
10 minuten.
Slide 8 - Tekstslide
Kahoot leesvaardigheid
Slide 9 - Tekstslide
Citeren
Overnemen in je aantekeningenschrift
Betekenis: letterlijk opschrijven wat iemand heeft gezegd of geschreven.
Een citaat zet je altijd tussen aanhalingstekens: "....."
De aanhalingstekens komen altijd achter de punt, het uitroepteken of het vraagteken.
Bij het citeren van een hele zin uit een tekst neem je de hele zin over uit de tekst OF noteer je de eerste twee woorden en laatste twee woorden van de zin uit een tekst met punten ertussen.
Je zet achter het citaat de regelnummers uit de tekst.
Citeren van een hele zin: “Niemand die het ze geleerd heeft, omdat gedacht werd dat ze het wel weten.” (regels 27-29)