In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Ma 12 juni Citaten
Slide 1 - Tekstslide
Citaten
Slide 2 - Tekstslide
Citaat (directe rede)
"Wat iemand zegt"
Slide 3 - Tekstslide
Citaat
Je schrijft letterlijk op wat iemand heeft gezegd.
Zo citeer je:
Zet voor het citaat een dubbele punt.
Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
Zet het citaat tussen aanhalingstekens.
Slide 4 - Tekstslide
Citaat
Slide 5 - Tekstslide
Zinnen met citaten
Slide 6 - Tekstslide
Let op
Staat een citaat vooraan in de zin? Géén dubbele punt!
Je zeg achter een citaat een , of ? of !
Slide 7 - Tekstslide
DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
–
Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
–
Slide 8 - Tekstslide
'Dit is een citaat', zei hij.
Slide 9 - Tekstslide
'Dit is', zei hij, 'een citaat.'
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Als je een tekstfragment moet citeren, dan citeer je
A
een zinsgedeelte.
B
een alinea.
C
meer dan één zin.
D
altijd twee zinnen.
Slide 12 - Quizvraag
Wat moet je doen als je iets moet citeren?
A
De alinea zo duidelijk mogelijk samenvatten.
B
De hele tekst kort en bondig samenvatten.
C
Een deel van de tekst in eigen woorden zetten.
D
Een deel van de tekst letterlijk overnemen.
Slide 13 - Quizvraag
Citeren doe je zo...
Sleep jullie eigen antwoorden naar goed of fout
“Wie met de hand schrijft, leert daardoor onder andere sneller lezen: de
letters laten ‘diepere sporen’ in het geheugen achter.” (regels 123-126)
Wie met de hand schrijft, leert daardoor onder andere sneller lezen: de letters laten ‘diepere sporen’ in het geheugen achter.
“Wie met ... het geheugen achter.” (regels 123-126)
“Wie met de ... het geheugen achter.” (regels 123-126)
“Wie met ... geheugen achter.” (regels 123-126)
Wie met de hand schrijft, leert daardoor onder andere sneller lezen: de letters laten ‘diepere sporen’ in het geheugen achter.
Wie met ... geheugen achter.
Wie met ... geheugen achter. (regels 123-126)
Slide 14 - Sleepvraag
ALGEMEEN
MEERKEUZE VRAGEN
OPEN VRAGEN
CITEERVRAGEN
ALINEAVRAGEN
lees eerst alleen de vraag en niet de antwoorden.
Formuleer een antwoord en vergelijk dat met de keuzemogelijkheden.
Antwoord altijd in het Nederlands.
Lees goed hoeveel woorden je moet citeren. Zowel te veel als te weinig is fout.
Lees de vraag en bedenk waar je precies naar op zoek gaat in de alinea's.
Onderstreep de woorden die belangrijk zijn.
Antwoorden die langer zijn dan een regel zijn meestal fout.
Formuleer de vraag in je eigen woorden in je hoofd.
Slide 15 - Sleepvraag
waar
niet waar
effect = resultaat/uitwerking
citeren = waar de tekst vandaan komt
anekdote = een grappig verhaal als voorbeeld
nuancering = verfijning van een bewering/verzachting van een bewering
zinsgedeelte = met argumenten aangeven dat iets niet waar is