week 46 les 2 repaso online

Jueves, 12 de noviembre
ONLINE
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Jueves, 12 de noviembre
ONLINE

Slide 1 - Tekstslide

LEERDOELEN
¿Hay preguntas?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Comparar objetos
Maak vergelijkingen van de afbeeldingen op de volgende pagina's. Schrijf de vergelijkingen in je schrift. 

Weet je het niet meer of vind je het lastig? 
Bestudeer dan pagina 13 en 14 in je module. 

                                       We gaan het zo samen bespreken. 

Slide 5 - Tekstslide

La bicicleta rosa
La bicicleta negra
pequeña

Slide 6 - Tekstslide

Amsterdam heeft niet zoveel inwoners als Madrid.
habitantes

Slide 7 - Tekstslide

€20
€25
cara

Slide 8 - Tekstslide

Hugo
cocinar
Rey Guillermo Alejandro

Slide 9 - Tekstslide

Messi
1.70 m
Bryant
1.98 m
grande

Slide 10 - Tekstslide

Las respuestas
1. La bicicleta rosa es más pequeña que la bicicleta negra. 
La bicicleta negra es menos pequeña que la bicicleta rosa. 

2. Ámsterdam no tiene tantos habitantes como Madrid. 

3. La camiseta es menos cara que la falda. 
La falda es más cara que la camiseta. 
vergeet het accent niet bij het woordje: más

Slide 11 - Tekstslide

Las respuestas
4. Hugo cocina más que Rey Guillermo Alejandro. 
Rey Guillermo Alejandro cocina menos que Hugo. 

5. Bryant es más grande que Messi. 
     Bryant es mayor que Messi. 

 

Slide 12 - Tekstslide

Comparaciones - vergelijkingen 

Voor je een vergelijking maakt is het belangrijk om te weten wat je gaat vergelijken. 

  • Een bijvoeglijk naamwoord? (pequeña, cara, grande)
  • Een zelfstandig naamwoord? (habitantes)
  • Een werkwoord? (cocinar) 

                         Leer de regels die je per woordsoort gebruikt. 
voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord zetten. (el/los/la/las)

Slide 13 - Tekstslide

Geef antwoord:
¿Qué vas a hacer tú en verano? (ir/playa)

Slide 14 - Open vraag

Geef antwoord: ¿Qué van a hacer tus hermanos mañana? (cenar/restaurante)

Slide 15 - Open vraag

Geef antwoord: ¿Qué vais a hacer el próximo lunes? (hacer/examen)

Slide 16 - Open vraag

a. Mi portátil es                   que el de Ana.
b.                   silla es más incómoda                 esta.
c. Mi abuelo es                         que el tuyo.
d. Carmen tiene un ordenador muy 
e. Los estuches                    para guardar los CD.

Sleep de antwoorden naar de zinnen. Let op! Er blijft er 1 over.
..........
..........
..........
..........
..........
..........
sirven
esa
mejor
antigua
que
mayor
viejo

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Link