Lezen 4 Teksten met meningen

Welkom bij Nederlands!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Volgende week
Toets
over hoofdstuk
NuNederlands Lezen 4
Deze week:
Voorbereiding

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste kenmerk van een feit?
A
Gebaseerd op een mening
B
Makkelijk te beargumenteren
C
Feiten zijn controleerbaar
D
Te herkennen aan signaalwoord ómdat'

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor een fouten worden er gemaakt bij argumentatie?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een objectief en een subjectief argument?

Slide 5 - Open vraag

Het hoge aantal besmettingen met corona vraagt om maatregelen.
A
Subjectief argument
B
Objectief argument

Slide 6 - Quizvraag

Vaccinaties zijn vermoedelijk niet goed voor de gezondheid, daarom moeten ze niet verplicht worden.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 7 - Quizvraag

Noem de vijf onderdelen die je gebruikt in een betoog

Slide 8 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Het onderwerp
B
Een samenvatting
C
De kortst mogelijke samenvatting

Slide 9 - Quizvraag

Wat is waar voor de tekssoort betoog?
A
De argumentatie bestaat uit feiten
B
De hoofgedachte is de mening van de schrijver

Slide 10 - Quizvraag

Beschouwingen
Een beschouwing is net zoals het betoog een tekst gebaseerd op meningen. Maar dan komen er verschillende personen en/of organisaties aan het woord.

Lezen Uitleg 4.4
Maken Opdracht 4.4.2

Slide 11 - Tekstslide

Wat moet je kunnen doen met teksten?



Je krijgt 2 teksten tijdens de toets
- Je moet  de soort tekst herkennen:  is het een betoog, een beschouwing of een informatief artikel?
- Is een argument objectief of subjectief?
- Is een argument sterk of zwak? 

Slide 12 - Tekstslide

Welke tekstverbanden worden vaak gebruikt tijdens een betoog?

Slide 13 - Open vraag

Tekstverbanden in betoog:
reden of argument: 
daarom, omdat, want, derhalve, immers, dat blijkt uit, namelijk.

oorzaak – gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het komt door, waardoor, zodat.

Slide 14 - Tekstslide

Nog meer teksverbanden: 
tegenstelling: 
maar, toch, echter, daarentegen, enerzijds ... anderzijds.

samenvatting: 
kortom, al met al, met andere woorden.
conclusie: dus, concluderend, samengevat.

Slide 15 - Tekstslide