paragraaf 8.4 Nederland en het buitenland

Economie H3 paragraaf 8.3 en 8.4
  • Bespreken paragraaf 8.3 opdrachten: 25, 28, 32, 35 en 38
  • Paragraaf 8.4 uitleg internationale handel
  • Paragraaf 8.4 maken opdrachten: 40 t/m 49
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Economie H3 paragraaf 8.3 en 8.4
  • Bespreken paragraaf 8.3 opdrachten: 25, 28, 32, 35 en 38
  • Paragraaf 8.4 uitleg internationale handel
  • Paragraaf 8.4 maken opdrachten: 40 t/m 49

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire inkomensverdeling.

Slide 2 - Open vraag

een progressief belastingstelsel werkt ...?
A
nivellerend
B
denivellerend

Slide 3 - Quizvraag

Opdracht 25
25 a

Slide 4 - Tekstslide

25 b


Slide 5 - Tekstslide

opdracht 28 + 32
28 a Nivelleren: de lagere inkomens krijgen een hoger inkomen. Zo komen de inkomens in verhouding dichter bij elkaar te liggen.
 b Denivelleren: de hogere inkomens worden hoger, de lagere inkomens blijven gelijk. In verhouding wordt het verschil tussen deze twee groter.
 c Nivelleren: de lagere inkomens houden procentueel meer van hun inkomen over. De inkomens komen in verhouding dichter bij elkaar te liggen.
32 a Sascha: (€ 13.000 ÷ € 52.000) × 100% = 25%
  Roy: (€ 7.000 ÷ € 28.000) × 100% = 25%.
 b Hier is geen sprake van een progressief belastingstelsel. Sascha verdient bijna 2 keer zo veel als Roy, maar beide betalen ze hetzelfde belastingpercentage.

Slide 6 - Tekstslide

opdracht 35 B
                                                                                          belasting
schijf 1: € 19.981 × 0,3655 =                                   € 7.303,06
schijf 2: (€ 33.790 – € 19.982) × 0,408 =          € 5.633,66
schijf 3: (€ 50.000 – € 33.791) × 0,408 =          € 6.613,27 +
-----------------------------------------------------------------
                                                                             Totaal € 19.549,99

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 35 c 
                                                                                              Belasting
schijf 1: € 19.981 × 0,3655 =                                 € 7.303,06
schijf 2: (€ 33.790 – € 19.982) × 0,408 =         € 5.633,66
schijf 3: (€ 67.071 – € 33.791) × 0,408 =          € 13.578,24
schijf 4: (€ 100.000 – € 67.072) × 0,52 =         € 17.122,56 +
----------------------------------------------------------------------
                                                                  Totaal            € 43.637,52

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 38
38 

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen 8.4
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat internationale handel is.
  • Je kan rekenen met verschillende wisselkoersen.
  • Je kunt aangeven welke factoren invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van een land. 

Slide 10 - Tekstslide

Nederland is een open economie --> er is veel handel met het buitenland
We importeren veel vanuit het buiteland en exporteren veel naar het buiteland toe



Internationale handel

Slide 11 - Tekstslide

Import (of invoer)
= Nederlandse bedrijven kopen producten in het buitenland.

Redenen om te importeren:
  • Sommige landen kunnen bepaalde goederen goedkoper produceren.
  • Bepaalde grondstoffen komen in ons land niet of te weinig voor.
  • Sommige landbouwgewassen groeien niet in ons klimaat.
  • Consumenten willen uit meer producten en merken kunnen kiezen
export en wederuitvoer

Slide 12 - Tekstslide

Import (of invoer)
= Nederlandse bedrijven kopen producten in het buitenland.

Redenen om te importeren:
  • Sommige landen kunnen bepaalde goederen goedkoper produceren.
  • Bepaalde grondstoffen komen in ons land niet of te weinig voor.
  • Sommige landbouwgewassen groeien niet in ons klimaat.
  • Consumenten willen uit meer producten en merken kunnen kiezen
import

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

https://www.eulerhermes.nl/
kennis-tips/nieuwsberichten/
nederlandse-handelsrelaties
-op-een-rijtje.html 

Slide 15 - Tekstslide

1. Vreemde Valuta?

Een valuta noemen we ook wel een 'muntsoort' 

Vreemde valuta in Nederland: alles wat niet Euro is. 
dollar
dirham
pond
lira

Slide 16 - Tekstslide

2. Wat is een valutakoers?
De koers van een valuta is de prijs die je moet betalen voor het buitenlandse geld. 

Slide 17 - Tekstslide

2. Wat is een valutakoers?
Voor € 1,- krijg ik   0,8579      Engelse Pond  
Voor € 1,- krijg ik    1,1940      Amerikaanse dollar

Slide 18 - Tekstslide

3. Rekenen met vreemde valuta
Voor het rekenen met vreemde valuta maken we gebruik van de 'verhoudingstabel'. 
€ 
1
vreemde valuta
koers

Slide 19 - Tekstslide

3. Rekenen
We gaan op vakantie naar Engeland en willen voor €300,-€ 300,- Engels geld meenemen. Bij de bank zien we deze informatie:

Slide 20 - Tekstslide

3. Rekenen
Invullen van de gegevens in de verhoudingstabel
€ 
1
300
vreemde valuta
0,8579

Slide 21 - Tekstslide

3. Rekenen
Invullen van de gegevens in de verhoudingstabel
€ 
1
300
vreemde valuta
0,8579
257,37
x 300
x 300
Dus: voor € 300,- krijg ik van de bank GBP 257,37

Slide 22 - Tekstslide

3. Rekenen
We gaan op vakantie naar Engeland en willen 450,-GBP 450,-  meenemen. Bij de bank zien we deze informatie: hoeveel euro kost 450 Engelse ponden.

Slide 23 - Tekstslide

3. Rekenen
Invullen van de gegevens in de verhoudingstabel
€ 
1
vreemde valuta
0,8579
1
450

Slide 24 - Tekstslide

3. Rekenen
Invullen van de gegevens in de verhoudingstabel
€ 
1
vreemde valuta
0,8579
1
450
: 0,8579 x 450

Slide 25 - Tekstslide

3. Rekenen
Invullen van de gegevens in de verhoudingstabel
€ 
1
524,54
vreemde valuta
0,8579
1
450
Dus: om GBP 450 te kopen moet ik € 524,54 aan de bank betalen. 
: 0,8579 x 450
: 0,8579 x 450

Slide 26 - Tekstslide

3. Rekenen
Controleren of je berekening klopt.... Hoe doe je dat?? 

  • Voor € 1 krijg ik minder dan een heel pond. Ik krijg namelijk 'maar' 0,87.... 
  • Dat betekent dat een 1 pond dus meer kost dan € 1......
  • Dat betekent dat ik voor 50 pond dus meer moet krijgen dan € 50....

Slide 27 - Tekstslide

Bij een koers van €1=$1,20. Zal ik voor mijn euro's meer dollars krijgen?
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Bij een koers van €1=$1,20. Hoeveel dollars krijg ik voor €5,-
A
$7,20
B
$6
C
$4,17
D
$5

Slide 29 - Quizvraag

Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft aan in hoeverre een land in staat is om beter en/of goedkoper te produceren dan andere landen .

spelen volgende factoren een rol:
  • loonniveau.
  • arbeidsproductiviteit.
  • inflatie. (duurder worden van producten)

Slide 30 - Tekstslide

Wanneer zijn we goed in handel?
  • haven Rotterdam.
  • goede infrastructuur.
  • kenniseconomie. 
  • Lage lonen.
  • Fabriek van de wereld.
  • Veel kennis.  

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiting 
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat internationale handel is.
  • Je kan rekenen met verschillende wisselkoersen.
  • Je kunt aangeven welke factoren invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van een land. 

Slide 32 - Tekstslide

Bedankt allemaal!

Slide 33 - Tekstslide