220215 Oefentoets v3

1 On visite la ville de Bruxelles, c’est …………… (in) Belgique.
A
à
B
au
C
en
D
à la
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1 On visite la ville de Bruxelles, c’est …………… (in) Belgique.
A
à
B
au
C
en
D
à la

Slide 1 - Quizvraag

2 La France est un pays européen …………. (ver van) Canada.
A
loin du
B
loin de
C
loin de la
D
loin de l'

Slide 2 - Quizvraag

3 Liège n’est pas ………………………. (aan de kust).
A
à la côte
B
au bord de la mer
C

Slide 3 - Quizvraag

4 Je veux habiter ……………………. (op) une île ou …………. (in) une belle région belge.
A
à, au
B
sur, dans
C
dans, sur
D
au, à

Slide 4 - Quizvraag

5 À l’avenir je voudrais aller ……………… (in) Luxembourg.
A
à
B
en
C
à la
D
au

Slide 5 - Quizvraag

Le chat est ............ du lit.
A
au-dessus
B
tout en bas

Slide 6 - Quizvraag

Le chat est ............ du lit.
A
au milieu
B
au dessous

Slide 7 - Quizvraag

1. Madame Dufour va visiter Paris ………………….. une semaine.
A
pendant
B
il y a

Slide 8 - Quizvraag

2. Le film est fini ………… 15 minutes.
A
pendant
B
il y a

Slide 9 - Quizvraag

3. Tu as vu beaucoup de films …………….. le week-end?
A
pendant
B
il y a

Slide 10 - Quizvraag

1 Lola était assez populaire.
A
un évènement
B
une description
C
une habitude

Slide 11 - Quizvraag

2 Tom et Lola travaillaient beaucoup pendant les cours.
A
un évènement
B
une description
C
une habitude

Slide 12 - Quizvraag

3 Paul n’aimait pas du tout les cours de maths.
A
un évènement
B
une description
C
une habitude

Slide 13 - Quizvraag

4 Pendant les vacances je suis allé au Louvre, ce musée est très grand.
A
un évènement
B
une description
C
une habitude

Slide 14 - Quizvraag

7 Écris un e-mail correct à Marie

a. Begin met ‘lieve Marie’
b. Vraag hoe het met haar gaat
c. Vertel waar je vandaan komt (land en woonplaats)
d. Zeg waar je land ligt
e. Sluit je brief correct af met ‘kusjes’

Slide 15 - Tekstslide

vocabulaire LDT 38
C'est où? = waar is het?
C'est en France  = het is in Frankrijk
C'est au Portugal 
C'est aux Pays-Bas
C'est à Paris
C'est dans une région française = het is in een Franse streek
C'est sur une île = het is op een eiland
C'est à quelle distance de ta ville natale? = Het is op welke afstand vanaf jouw geboortestad
loin de  / près de = ver weg / dichtbij

Slide 16 - Tekstslide

grammaire
-en France - in/naar Frankrijk / de la France - van(uit) Frankrijk / de l'Espagne
Voor vrouwelijke landennaam (eindigt op e)
-au Portugal - in/naar Portugal / du Portugal - van(uit) Portugal
Voor mannelijke landennaam
-aux Pays-Bas - in/naar NL / des Pays-Bas - van(uit) NL
Voor meervoud (eindigt op s)
-à Paris - in/naar Parijs /  de Paris / d'Athènes - van(uit) Parijs / Athene
Voor stad/dorp
-d'Ibiza-uit Ibiza
voor naam van eiland

Dat bevindt zich ..... = Ça se trouve ...
aan de rand van = au bord de
in het midden van = au milieu de
Ik kom uit ... = Je viens du/de la/de l'/des ....

Slide 17 - Tekstslide

7 Écris un e-mail correct à Marie

a. Begin met ‘lieve Marie’
b. Vraag hoe het met haar gaat
c. Vertel waar je vandaan komt (land en woonplaats)
d. Zeg waar je land ligt
e. Sluit je brief correct af met ‘kusjes’

timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

7 Écris un e-mail correct à Marie

a. Begin met ‘lieve Marie’
b. Vraag hoe het met haar gaat
c. Vertel waar je vandaan komt (land en woonplaats)
d. Zeg waar je land ligt
e. Sluit je brief correct af met ‘kusjes’
timer
5:00

Slide 19 - Open vraag

Chère Marie,

Comment ça va?
Je viens de Zwolle aux Pays-Bas. C’est au bord de la Mer du Nord, près de l’Allemagne et de la Belgique. C’est en Europe.

Bisous,
Anne




Slide 20 - Tekstslide