2GL Herhaling Hoofdstuk 1 Consumptie

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Sleep naar het juiste vak
Gebruiksgoederen
Verbruiksgoederen

Slide 12 - Sleepvraag

Sleep naar het juiste vak
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Boodschappen
Vakantie
Cadeautjes
abonnement
Huur
Wasmachine
Telefoon

Slide 13 - Sleepvraag

NOEM 3 SOORTEN INKOMENS

Slide 14 - Open vraag

Welk begrip hoort bij:
'Goederen of diensten kopen om in je behoefte te voorzien'
A
Consumeren
B
Consument
C
Zelfvoorziening
D
Basisbehoefte

Slide 15 - Quizvraag

Hoe is het bedrag juist geschreven?
7645
A
€7.645
B
€7.645,0
C
€7645
D
€7.645,00

Slide 16 - Quizvraag

Basisbehoefte
Overige behoefte
Slapen
Eten
Telefoon
Vakantie
Kleding
Playstation
Auto

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is de juiste omschrijving van Budget
A
een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven
B
Het geld waar je over kunt beschikken
C
een bedrag opzij zetten waarvan je later grote uitgaven van betaalt
D
Een product wat bij normaal gebruik een redelijke tijd meegaat

Slide 18 - Quizvraag

Wat is waar
A
De 'beste koop' heeft altijd de beste kwaliteit
B
De 'beste koop' is altijd het goedkoopst
C
De 'beste koop' heeft de beste prijs-kwaliteit-verhouding
D
De 'beste koop' heet zo, omdat het het meest verkocht wordt

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van incidentele uitgaven
A
dagelijkse boodschappen
B
vakantie
C
telefoonabonnement
D
huur

Slide 20 - Quizvraag

Tips Leren
  • Oefen met begrippen via quizlet
  • Oefen met rekenopgaven en oefenopgaven
  • Leer in kleine stukjes


Slide 21 - Tekstslide

Tips Toets
  • Lees de vraag goed! (is het meerkeuze of zijn het 3 vragen..)
  • schrijf je berekening op!
  • Juiste notatie bedragen (€! en 2 cijfers achter de komma)
  • Afronden (1 cijfer achter de komma)
  • Controleer je antwoord!


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Hoe was deze les?

Slide 24 - Woordweb

Slide 25 - Tekstslide