KP-2 Les 3

Kostprijs-2 Les 3: Kostensoorten (TOETS)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
KP-2Tertiary Education

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kostprijs-2 Les 3: Kostensoorten (TOETS)

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud 
Hoofdstuk 1: kosten en kostencategorie
2.1 De onderneming opgave  1 t/m 11
2.2 Hoe ontstaan kosten opgave 12 t/m 14


Slide 3 - Tekstslide

2. Kostensoorten (TOETS)
a. Kosten van grond- en hulpstoffen (o.a. verbruik van producten zoals meel, lijm etc.)
b.De kosten van belastingen (o.a onroerende zaakbelasting, wegenbelasting, accijnzen)
c. De kosten van de grond (o.a huur of aankoop terrein, erfpacht)
d. Kosten van diensten van derden (o.a accountant, verzekering, telefoonkosten)
e. Kosten van Arbeid  (o.a loon, salaris, reiskosten)
f. kosten van duurzame productie middelen  (o.a. afschrijvingskosten van gebouw)
 (hoofdstuk 4)

Slide 4 - Tekstslide

2.1 Kosten van grond- en hulpstoffen (TOETS)
Als ze op de toets vragen (wees specifiek).
Wat is het verschil tussen grond-en hulpstoffen?
  • Grondstoffen: stoffen die tijdens het productieproces verbruikt worden en in het eindproduct terechtkomen. (vb. Papier en verf)

  • Hulpstoffen:  stoffen die tijdens het productieproces verbruikt worden maar NIET in het eindproduct terechtkomen. (vb. gas, elektriciteit)

Slide 5 - Tekstslide

Brutoverbruik en Nettoverbruik
Wat is het verschil tussen brutoverbruik en nettoverbruik?

  • Brutoverbruik: De hoeveelheid materiaal die nodig is om een product te maken

  • Nettoverbruik: De hoeveelheid materiaal die uiteindelijk in het eindproduct terechtkomt. 

Slide 6 - Tekstslide

Afval
Afval =>
Is de hoeveelheid grondstof die verloren gaat tijdens het productieproces, doordat niet alle grondstof in het eindproduct kan worden verwerkt.
Vb. sas di palo

De afval wordt ALTIJD berekend over het BRUTOVERBRUIK. Indien brutoverbruik niet gegeven dan ALTIJD op 100% vaststellen.

Slide 7 - Tekstslide

Afval
Als je het Brutoverbruik van een product gaat berekenen in geld, dan gebruik je altijd de prijs waarvoor je het materiaal (grondstof) hebt gekocht (betaald). 
b.v. Je koopt een plywood bij Kooiman.​

Afval wordt gebruikt bij het produceren van het product. Het product is nog niet gekeurd. Men spreekt dan van een ongekeurd product.

Slide 8 - Tekstslide

Uitval
Uitval =>het afgekeurd product.

Uitval= ontstaat op het moment dat het geproduceerd product gekeurd wordt. Het product is helemaal geproduceerd (gereed product) en wordt nu gecontroleerd of er geen beschadigingen zijn.

Deze producten voldoen niet aan de gestelde eisen en worden daardoor afgekeurd.
Vb. e stoel no ta level.

Slide 9 - Tekstslide

Afval en Uitval
Afval is verschil tussen het netto- en brutoverkoop.
Afval is onvermijdbaar en moet altijd in de kostprijs worden opgenomen. 
Afval
Uitval
Gebeurt aan tijdens het productieproces
Gebeurt aan de einde van het productieproces
Is grondstof 
Vb. sas di palo
 Zijn gehele producten
Vb. e stoel no ta level.

Slide 10 - Tekstslide

De afval en uitval kunnen op 3 manieren gewaardeerd worden, namelijk;


1. De afval/uitval heeft geen waarde (0).
2. De afval/uitval wordt verkocht. (–) hier ontvang je geld De kosten worden  minder.
3. De afval/uitval wordt opgeruimd (+) hier moet je betalen. 
     De kosten worden meer.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld Afval:
  • Je produceert een houten tafel nettoverbruik 5m2 hout tegen afl. 23, - per m2 
  • Afval is 2%.
  • Aan arbeid hebben we nodig 2 uur á afl. 12,50 per uur. 
  • Machine kosten 1 1/2 uur á afl. 6, - per uur.

Gevraagd:
A.Bereken het brutoverbruik.
B.Bereken de kostprijs van één ongekeurd product, indien: 
1.De afval geen waarde heeft
2.De afval verkocht wordt voor afl. 1, - per afgekeurde m2 
3.De afval opgeruimd wordt voor afl. 2, - per m2

Slide 12 - Tekstslide

A. Bereken het brutoverbruik.

Bruto 100%                         Bruto = 100/98 x 5,0 =  5,1 m2
Afval   - 2%                          Afval                                 =  0,1 m2-
Netto  98%                          Netto                               =  5.0 m2 (gegeven)
   
Nettoverbruik is wat het product werkelijk nodig heeft
Brutoverbruik is wat je moet kopen om zo tot je nettoverbruik te komen.
Het de nettoverbruik wordt daarna niet meer gebruikt.

Slide 13 - Tekstslide

b. Bereken de kostprijs van één ongekeurd product

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld Uitval:
Voor het produceren van de houten tafel is de kostprijs afl. 151,50. De tafel wordt gecontroleerd en er is sprake van 10% uitval.

A. Berekend de kostprijs van één goedgekeurd product indien:
 1.Uitval geen waarde heeft.
2.Uitval verkocht wordt voor afl. 5 per afgekeurd product. 
3.Uitval opgeruimd wordt voor afl. 3 per afgekeurd product.
B Bereken de kostprijs voor 20 goedgekeurde producten.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld Uitval

Slide 16 - Tekstslide

2.2 De kosten van belastingen
Drie belasting waar de onderneming mee te maken heeft:
  • Belasting die worden ontvangen en moet worden afgedragen naar de fiscus (belastingdienst);
  • Belastingen die moeten worden afgedragen en niet tot de kosten horen;
  • Belastingen die moeten worden afgedragen en die tot de kosten behoren 

Slide 17 - Tekstslide

2.2.1 Belasting die worden ontvangen en moet worden afgedragen naar de fiscus (belastingdienst)
  • Op het kopen en verkopen van goederen rust een belasting;
  • Dit is de belasting op de toegevoegde waarde of de BTW;
  • De verkoopprijs van een product bestaat uit: kostprijs, winst en BTW
  • Wie betaalt uiteindelijk de BTW?  De consument.

  • Bedrijven die producent en eindproducten maken, betalen weliswaar ook die BTW als ze grond en hulpstoffen inkopen, maar ze krijgen die eerst betaalde belasting ook weer terug. 

Slide 18 - Tekstslide

Belastingen die moeten worden afgedragen en niet tot de kosten horen
  • Als een ondernemer een product verkoopt voor een bedrag dat hoger is dan de kosten voor dat product bedragen, is er sprake van winst.
  • Over de gemaakte winst heft de overheid belasting.
  • Hoe gebeurt dit? Via inkomstenbelasting, of via vennootschapsbelasting.
  • Wie betaalt dit? De ondernemer.
  • Ze behoren niet tot de de kosten, maar ze verlagen de winst.

Slide 19 - Tekstslide

Belastingen die moeten worden afgedragen en die tot de kosten behoren 
  • Als een ondernemer grondstoffen in het buitenland koopt, moeten daar soms invoerrechten worden betaald. 
  • De kosten van de invoerrechten worden in de kostprijs van de producten doorberekend.
  • Andere voorbeelden zijn: accijnzen (tabak & alcohol), motorrijtuigenbelasting van bedrijfswagens, onroerendezaakbelasting enz.

Slide 20 - Tekstslide

The end!

Slide 21 - Tekstslide

§2.1  Opgaven 1 t/m 11

Slide 22 - Tekstslide

Opgave 1
a. Grondstoffen worden verbruikt tijdens het productieproces en zijn terug te vinden in het product.
Hulptstoffen worden gebruikt of verbruikt tijdens het productieproces, maar zijn niet terug te vinden in het product
b. Grondstoffen:  hout, staal, papier enz. 
c. Hulpstoffen: gas, elektriciteit, machines enz. 

Slide 23 - Tekstslide

Opgave 2
Opgave 2

Slide 24 - Tekstslide

Opgave 3
Opgave 3

Slide 25 - Tekstslide

Opgave 4
Opgave 4

Slide 26 - Tekstslide

Opgave 5
Opgave 5

Slide 27 - Tekstslide

Opgave 6
Opgave 6 

Slide 28 - Tekstslide

Opgave 7
Opgave 7

Slide 29 - Tekstslide

Opgave 8
Opgave 8

Slide 30 - Tekstslide

Opgave 9
Opgave 9

Slide 31 - Tekstslide

Opgave 10 TOETS
Ga uit van een productie van 100 producten:
  • 100 x €21,20= € 2.120
  • 100%/100x5%= 5 (uitval)

  • 100-5 (Uitval)= 95 producten 
  • Er blijven dus 95 goedgekeurde producten over. 

Afgekeurde producten kunnen worden verkocht
  • Deze kosten:  5 afg. producten x €6 =€30,-

€ 2.120.                                                            PER PRODUCT
€.   30-                                                                   €2.090=  € 22
€ 2090 (voor alle producten)                            95

Slide 32 - Tekstslide

Opgave 11
11a. Ongekeurde flesje (100 eenheden)
  • 50kg x €6,40=                       € 320
  • €24 x 100 eenheden  =      € 200 +
         12  (totale kosten voor     € 520
ongekeurde flesjes)                           
Per één ongekeurde flesjes  € 520 = €5,20
                                                              100
b. Goedgekeurde  flesjes
100/100%x5%= 5 flesjes
100-5 = 95 flesjes
  • 95 goedgekeurde flesjes kost                              €520
  • 5 flesjes opruimen kost 5 x €0,20 gegeven= €      1+
                                                   Totale kosten                     € 521

Per goedgekeurde flesjes: € 521 = €5,48
                                                                     95

Slide 33 - Tekstslide

Kostprijsverhogende belastingen
Groep rijksbelastingen waartoe onder andere behoren de BTW (omzetbelasting), accijnzen, milieuheffingen, de motorrijtuigenbelasting, de belastingen van rechtsverkeer en de invoerrechten. Deze belastingen werken (kost)prijsverhogend, omdat de ondernemer deze belastingen probeert af te wentelen, zoals de omzetbelasting (BTW) en accijnzen. 

(Andere voorbeelden: Accijnzen op alcohol en Onroerende-zaakbelasting) 

Slide 34 - Tekstslide

§2.1  Opgaven 12 t/m 14

Slide 35 - Tekstslide

Opgave 12
Tot de kosten van een product mogen de kostprijsverhogende belastingen worden gerekend, zoals accijnzen, invoerrechten en motorrijtuigbelasting.

Slide 36 - Tekstslide

Opgave 13 TOETS
De btw wordt niet tot de kostprijsverhogende belastingen gerekend, omdat de BTW op ingekochte goederen en diensten door een ondernemer kan worden teruggevorderd. Dit gebeurt door de betaalde BTW te verreken et de ontvangen BTW op de verkochte goederen.

Slide 37 - Tekstslide

Opgave 14 (TOETS)
De kostprijsverhogende belastingen zijn:

  • Motorrijtuigenbelasting v/d bedrijfsauto.                                       € 4.700
  • Onroerendezaakbelasting         € 2.400
  • Betaalde invoerrechten               € 1.200+
Totaal kosten van de belastingen   €8.300

Slide 38 - Tekstslide