Workshop decubitus

Decubitus
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 58 min

Onderdelen in deze les

Decubitus

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basis wondverzorging

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

opperhuid

Slide 6 - Tekstslide

Opperhuid (epidermis)
De opperhuid is de huidlaag die je aan de buitenkant ziet. Op het eerste gezicht lijkt deze huidlaag misschien glad, maar de werkelijkheid is anders. Als je het huidoppervlak vergroot, dan zie je dat het bedekt is met ribbels, groeven, bobbels en knobbels. Je ziet ook openingen waardoor bijvoorbeeld de haren naar buiten komen, of waar de zweetklieren hun vocht door afscheiden. In de ribbels en groeven leven miljoenen bacteriën. De opperhuid bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel. De dikte van de opperhuid is niet over het hele lichaam gelijk. Op je bovenarmen of voorhoofd is de opperhuid bijvoorbeeld dunner dan onder je voetzolen en op je handpalmen. Bij de opperhuid onderscheid je meerdere lagen. De buitenste of bovenste laag noem je de hoornlaag. De diepste of onderste laag heet de kiemlaag (moederlaag).
hoornlaag

Slide 7 - Tekstslide

Hoornlaag (stratum corneum)
De hoornlaag bestaat uit epitheelcellen die zich verhoornen. Door de verhoorning veranderen de cellen aan de oppervlakte van de hoornlaag in dode, platte, dunne, kernloze schilfers. De schilfers verlies je voortdurend, maar de verhoornde cellen uit de lagen eronder, vormen steeds een nieuwe laag schilfers. Op deze manier vervangt de opperhuid zichzelf continu. De opperhuid heeft een maand nodig om zichzelf volledig te vernieuwen. Op sommige plaatsen kan de hoornlaag heel dik zijn. In dat geval liggen er veel verhoornde cellen op elkaar en is er sprake van eelt. Je vindt eelt bijvoorbeeld op je voetzolen en in je handpalmen. De dode cellen aan de oppervlakte van de opperhuid worden bijeengehouden door zweet en talg (vetachtige stof gemaakt door talgklieren). Hierdoor ontstaat een natuurlijk, licht zuur vetlaagje en dat is een goede omgeving voor bacteriën die belangrijk zijn. Ziekmakende bacteriën kunnen niet leven in die omgeving. De bacteriën op de opperhuid noem je huidflora. Een gezonde huidflora draagt bij aan een gezonde huid en werkt als een schild tegen ziekmakende bacteriën en andere stoffen.
Huidskleur
De huidskleur is de kleur van de opperhuid. Die is voor ieder mens weer anders. Het pigment speelt hierbij een rol. Pigment is een stof die kleur weerkaatst (reflecteert). De pigmentstof die door cellen diep in de kiemlaag van de opperhuid wordt aangemaakt, noem je melanine. Nadat de melanine is aangemaakt, wordt deze opgenomen in de omliggende epitheelcellen. De hoeveelheid melanine die een mens aanmaakt, is erfelijk bepaald. De verschillen kunnen enorm zijn, van een bijna blanke tot diep donkere huid. Het melanine beschermt de huid tegen schadelijke effecten van het zonlicht, door het te weerkaatsen. Hoe langer je de huid blootstelt aan het zonlicht, hoe meer melanine wordt aangemaakt. Op die manier wordt de bescherming van de huid opgevoerd, zichtbaar aan het ‘bruinen’ van de opperhuid. Er is nóg een element dat invloed heeft op de kleur van de huid: de hoeveelheid rondcirculerend (zuurstofrijk) bloed in de huidlaag die onder de opperhuid ligt. Je kunt dit het duidelijkst zien bij mensen met een blanke huidskleur. Circuleert er veel bloed, dan wordt de kleur roze of dieper. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je bloost. Stroomt er nauwelijks tot geen bloed, dan verliest de huid zijn roze kleur en wordt bleek wit. Is er ook nog sprake van zuurstofgebrek, dan wordt de kleur zelfs wat blauwachtig.
kiemlaag

Slide 8 - Tekstslide

Kiemlaag
De kiemlaag vormt zich door deling van nieuwe epitheelcellen. De nieuwgevormde cellen worden vanuit de kiemlaag via bovenliggende lagen naar de oppervlakte geduwd. De cellen van de kiemlaag en de cellen die naar boven worden geduwd, krijgen hun voeding uit de bloedvaten van de lederhuid. De opperhuid zelf bevat geen bloedvaten. Tijdens de reis van de kiemlaag naar de oppervlakte, veranderen de epitheelcellen: ze verhoornen zich. Dit wil zeggen dat het cytoplasma van de cellen wordt vervangen door taai, onoplosbaar, vezelachtig eiwit (keratine), waardoor de cellen doodgaan. Dit is niet voor niets, want het eiwit keratine zorgt ervoor dat de huid taai en waterafstotend is.
Hoornlaag (stratum corneum)
De hoornlaag bestaat uit epitheelcellen die zich verhoornen. Door de verhoorning veranderen de cellen aan de oppervlakte van de hoornlaag in dode, platte, dunne, kernloze schilfers. De schilfers verlies je voortdurend, maar de verhoornde cellen uit de lagen eronder, vormen steeds een nieuwe laag schilfers. Op deze manier vervangt de opperhuid zichzelf continu. De opperhuid heeft een maand nodig om zichzelf volledig te vernieuwen. Op sommige plaatsen kan de hoornlaag heel dik zijn. In dat geval liggen er veel verhoornde cellen op elkaar en is er sprake van eelt. Je vindt eelt bijvoorbeeld op je voetzolen en in je handpalmen. De dode cellen aan de oppervlakte van de opperhuid worden bijeengehouden door zweet en talg (vetachtige stof gemaakt door talgklieren). Hierdoor ontstaat een natuurlijk, licht zuur vetlaagje en dat is een goede omgeving voor bacteriën die belangrijk zijn. Ziekmakende bacteriën kunnen niet leven in die omgeving. De bacteriën op de opperhuid noem je huidflora. Een gezonde huidflora draagt bij aan een gezonde huid en werkt als een schild tegen ziekmakende bacteriën en andere stoffen.
Huidskleur
De huidskleur is de kleur van de opperhuid. Die is voor ieder mens weer anders. Het pigment speelt hierbij een rol. Pigment is een stof die kleur weerkaatst (reflecteert). De pigmentstof die door cellen diep in de kiemlaag van de opperhuid wordt aangemaakt, noem je melanine. Nadat de melanine is aangemaakt, wordt deze opgenomen in de omliggende epitheelcellen. De hoeveelheid melanine die een mens aanmaakt, is erfelijk bepaald. De verschillen kunnen enorm zijn, van een bijna blanke tot diep donkere huid. Het melanine beschermt de huid tegen schadelijke effecten van het zonlicht, door het te weerkaatsen. Hoe langer je de huid blootstelt aan het zonlicht, hoe meer melanine wordt aangemaakt. Op die manier wordt de bescherming van de huid opgevoerd, zichtbaar aan het ‘bruinen’ van de opperhuid. Er is nóg een element dat invloed heeft op de kleur van de huid: de hoeveelheid rondcirculerend (zuurstofrijk) bloed in de huidlaag die onder de opperhuid ligt. Je kunt dit het duidelijkst zien bij mensen met een blanke huidskleur. Circuleert er veel bloed, dan wordt de kleur roze of dieper. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je bloost. Stroomt er nauwelijks tot geen bloed, dan verliest de huid zijn roze kleur en wordt bleek wit. Is er ook nog sprake van zuurstofgebrek, dan wordt de kleur zelfs wat blauwachtig.
lederhuid

Slide 9 - Tekstslide

Lederhuid (dermis)
De huidlaag onder de opperhuid heet de lederhuid. De grens tussen de opperhuid en de lederhuid verloopt grillig. De lederhuid is opgebouwd uit losmazig bindweefsel met stevige vezels (collageen) en daar zijn weer veel elastische vezels doorheen vervlochten. Hierdoor is de lederhuid zowel sterk, taai en elastisch als rekbaar. Deze rekbaarheid is niet onbeperkt. Wanneer de huid te veel wordt opgerekt, dan kunnen de elastische vezels scheuren. Je krijgt dan striemen (scheurtjes) in de lederhuid en de onderliggende huidlaag. Dit gebeurt nogal eens bij mensen die te dik zijn, of bij zwangere vrouwen. De stevige vezels in de lederhuid kunnen water vasthouden. Dit geeft de huid zijn spankracht. Als de huid ouder wordt, neemt dit vermogen om water vast te houden af. Hierdoor neemt ook de spankracht van de huid af en ontstaan er rimpels.
De lederhuid bevat verder veel bloedvaten, lymfevaten, uiteinden van de gevoelszenuwen, haarwortels met talgklieren, zweetklieren en cellen die een rol spelen bij de afweer. De afvoerbuizen van de talgklieren en de zweetklieren gaan dwars door de opperhuid heen.
onderhuids bindweefsel

Slide 10 - Tekstslide

Onderhuids bindweefsel
Het onderhuids bindweefsel is de diepe laag die nét onder je huid ligt. Het onderhuids bindweefsel is onlosmakelijk verbonden met je huid. Deze laag is veel losser van samenstelling dan de opperhuid en lederhuid. Het vormt de verbinding tussen de bovenliggende huidlagen en de onderliggende spieren en botten. Het onderhuids bindweefsel is opgebouwd uit losmazig bindweefsel, waarin zich ook stevige en elastische vezels bevinden. Het onderhuids bindweefsel bevat veel bloedvaten en zenuwvezels en is daarnaast rijk aan vetweefsel. Dit vetweefsel is een beschermend kussen voor de onderliggende weefsels en organen, maar is ook reservevoedsel en belangrijk voor het vasthouden van warmte in je lichaam. Vetweefsel biedt bescherming tegen afkoelen bij koude. Hoeveel vetweefsel je onderhuids bindweefsel bevat, hangt voor een belangrijk deel af van je eetgewoonten.

Slide 11 - Tekstslide

Kleur van wonden
De indeling van wonden naar kleur maakt deel uit van het model van de Woundcare Consultant Society (WCS).
Rode wonden
Rode wonden zijn wonden waarbij de huid niet meer intact is. Het wondoppervlak is schoon en heeft een granulerende bodem, dat wil zeggen een bodem waarin zich nieuw weefsel vormt dat rijk is aan bloedvaten (rode kleur). Dit weefsel ziet er korrelig uit en wordt granulatieweefsel genoemd.
Gele wonden
Gele wonden zijn eveneens wonden waarbij de huid niet meer intact is. Deze gele kleur wordt veroorzaakt door een geel beslag dat zich in de wond vormt. Dit kan al dan niet geïnfecteerd zijn. Wanneer er sprake is van infectie spreken we van een pussende wond (pus is etter).
Zwarte wonden
Zwarte wonden ontstaan als er geen bloed meer naar het weefsel gaat, waardoor het afsterft. Het wondoppervlak bestaat uit zwart weefsel. Voorbeelden hiervan zijn stadium 4 van decubitus en extremiteiten (vingers, tenen) die geen bloed meer krijgen.
Wondclassificatiesystemen






wordt gebruikt om structuur aan te brengen in een wondbehandeling
  • WCS model
  • TIME model

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WCS woundcare consultant society

stadia indeling in rood, geel zwart.
de kleuren zeggen iets over weefsels en stadia van het genezingsproces
nat - droog - vochtig

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WCS - classificatiemodel

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rode wond

Slide 15 - Tekstslide

Een rode wond bestaat uit granulatieweefsel en bevindt zich in de regeneratiefase. In deze fase wordt weefsel dat verloren is gegaan, vervangen door nieuw weefsel (epithelialisatie). Granulatieweefsel is vaatrijk en korrelig bindweefsel dat zich vormt op de bodem van een wond. Deze bodem is gezond.
Gele wond

Slide 16 - Tekstslide

Een gele wond bevindt zich in de reactiefase. Het lichaam reageert op de wond door te starten met stolling, vaatvernauwing en afsluiting van de wond. Dit ziet eruit als een gelig beslag op de wond. Vaak wordt ook exsudaat (wondvocht) gevormd, bestaande uit celresten en samengeklonterde eiwitten.
Zwarte wond

Een zwarte wond dankt zijn kleur aan het afgestorven weefsel (necrose/débris) waar de wond uit bestaat. Dit weefsel is een voedingsbodem voor bacteriën. De kleur kan ook bruin-grijs-gelig zijn. Er zijn twee vormen van necrose: harde necrose (korst) en natte necrose.

 

zwarte wond

Slide 17 - Tekstslide

Een zwarte wond dankt zijn kleur aan het afgestorven weefsel (necrose/débris) waar de wond uit bestaat. Dit weefsel is een voedingsbodem voor bacteriën. De kleur kan ook bruin-grijs-gelig zijn. Er zijn twee vormen van necrose: harde necrose (korst) en natte necrose.
 
Time model
  • Er wordt naar factoren gekeken die een rol spelen bij het genezingsproces van een wond
  • Kan gebruikt worden bij het diagnosticeren van een wond en bepalen en evalueren van een wondbehandeling.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TIME
T = Tissue, weefsel Wat is de kleur?
I = Infectie ; is er sprake van een infectie?
M = moisture = vocht; produceert de wond veel vocht?
E = edge = wondranden ; wat is de toestand van de rand?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de afkorting TIME voor?
A
Time Infection Moisture Edge
B
Tissue Infection Measurable Edge
C
Tissue Infection Moisture Edge
D
Tissue Infection Moisture Egg

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

decubitus

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

wat weet ik al over decubitus of wat wil ik weten?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Decubitus kent 4 fasen...
  • let op: vaak, maar niet altijd, begint decubitus met fase 1

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fase 1
Fase 1 - een niet wegdrukbare rode plek op de intacte huid
  • roodblauwe huidskleur
  • huid voelt warm aan
  • pijn of branderig gevoel

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fase 2
Fase 2 - verlies van een deel van de huid of een blaar
  • nog meer druk kan een (bloed of vocht) blaar geven
  • ontvelde huid (verlies van een deel van de lederhuid)
  • rood roze wondbodem

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fase 3
Fase 3 - verlies van de hele huidlaag
  • het vetweefsel is te zien
  • wondranden zijn rood
  • de wonddiepte hangt af van waar de wond zit
  • de wond heeft wondbeslag
  • groot risico op wondinfectie
  • zeer pijnlijk

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fase 4
Fase 4 - verlies van de volledige weefsellaag
  • alle lagen zijn zichtbaar
  • de wond is pussig
  • er is dood weefsel (zwart, necrose) aanwezig in de wond
  • de wond stinkt

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Decubituswonden

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
Categorie 1
B
Categorie 2
C
Categorie 3
D
Categorie 4

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Categorie 1
B
Categorie 2
C
Categorie 3
D
Categorie 4

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is ringworm?
A
een parasiet
B
een bacterie
C
een schimmel
D
een virus

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Risicoplekken decubitus

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrust complicaties 



Decubitus

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


risicofactoren
1 Verminderde mobiliteit, activiteit of sensibiliteit
  • cliënten met bedrust
  • cliënten met een verlamming (beroerte of dwarslaesie)

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


risicofactoren
2 Verminderde huidconditie
  • cliënten met een dunne huid
  • cliënten met incontinentie
  • cliënten met chemotherapie (antikankermedicatie)

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


risicofactoren
3 Slechte voedingstoestand en weerstand
  • ontbreken van bouwstoffen
  • vermageren geeft meer drukplekken
  • kans op infecties nemen toe, koorts geeft extra zweten

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies


voorkomen (preventie)
1 Risicoscorelijsten gebruiken bij het inschatten van het risico op decubitus. Invullen bij...

  • opname
  • wanneer de cliënt afhankelijk wordt van bed of rolstoel
  • wanneer de conditie van de cliënt  verslechtert

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


voorkomen (preventie)
2 Mobiliseren
  • stimuleren uit bed te komen
  • wisselligging geven (1x per 2 uur of vaker)
  • gebruik drukverlagers tijdens de transfer op bed
  • verlaag de druk door gebruik van kussens

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


voorkomen (preventie)
3 Huidinspectie
  • bekijk drukgevoelige plekken
  • bescherm de huid tegen vocht
  • verminder druk door een antidecubitus matras of zitting te gebruiken

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


voorkomen (preventie)
4 Betere voeding aanbieden
  • eiwitrijk
  • drinkvoeding
  • sondevoeding

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


behandeling
  1. wondzorg
  2. ad-materialen inzetten
  3. mobiliteit vergroten
  4. goede voeding
  5. pijnmedicatie

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hulpmiddelen bij decubitus preventie

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 54 - Video

Deze slide heeft geen instructies