Lezen - H4 - 2VWO - Feiten, meningen en argumenten

Feiten, meningen en argumenten

H4 - Lezen - 2VWO
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Feiten, meningen en argumenten

H4 - Lezen - 2VWO

Slide 1 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding en lees onderstaande woorden. Verdeel ze in twee groepen en licht je keuze toe.
aantrekkelijk – belachelijk – blauwe tong – blokjespatroon – eng – kaal hoofd – lelijk – mooi – oorbellen – piercings – walgelijk – zwarte baard

Slide 2 - Tekstslide

A blauwe tong – blokjespatroon – kaal hoofd – oorbellen – piercings – zwarte baard

B aantrekkelijk – belachelijk – eng – lelijk – mooi – walgelijk

Slide 3 - Tekstslide

A blauwe tong – blokjespatroon – kaal hoofd – oorbellen – piercings – zwarte baard

B aantrekkelijk – belachelijk – eng – lelijk – mooi – walgelijk

De woorden uit A zijn dingen die je kunt zien, die zijn er. 
De woorden uit B zijn meningen, dat kun je van de mannen vinden. 

Slide 4 - Tekstslide

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
 
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.

Slide 5 - Tekstslide

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
 
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.

De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 6 - Tekstslide

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 7 - Tekstslide

Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Slide 8 - Tekstslide

Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
 
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Bevatten de volgende zinnen een feit of een mening?
1. Veel dunne mensen hebben mijns inziens een eetprobleem.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

Bevatten de volgende zinnen een feit of een mening?
2. In het reglement staat: ‘Ben je te laat, meld je dan bij de conciërge.’
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Bevatten de volgende zinnen een feit of een mening?
3. Merijn leest nooit in de boeken die zijn moeder uit de bibliotheek haalt.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quizvraag

Bevatten de volgende zinnen een feit of een mening?
4. Souhail had precies een half uur nodig om zijn haar in model te brengen.
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quizvraag

Bevatten de volgende zinnen een feit of een mening?
5. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quizvraag

Bevatten de volgende zinnen een feit of een mening?
6. Den Haag moet volgens Ali de hoofdstad van Nederland worden.
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quizvraag

Wat is in deze zin het signaalwoord van een mening?
Veel dunne mensen hebben mijns inziens een eetprobleem.

Slide 17 - Open vraag

Wat is in deze zin het signaalwoord van een mening?
Den Haag moet volgens Ali de hoofdstad van Nederland worden.

Slide 18 - Open vraag