narratologie en H 7

Livius CE 2024 H7 en narratologie
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Livius CE 2024 H7 en narratologie

Slide 1 - Tekstslide

De stijl van Livius wordt aangeduid met de Latijnse term:
A
brevitas
B
lactea ubertas
C
syntaxis longa
D
periode

Slide 2 - Quizvraag

'Periode' is de verteltechnische term voor:
A
de tijd die in een verhaal verstrijkt
B
de tijd die nodig is om een verhaal te vertellen
C
een lange zin met veel bijzinnen en participia
D
een afgerond onderwerp in het werk van Livius

Slide 3 - Quizvraag

Van vrije indirecte rede is sprake als de gesproken woorden:
A
tussen aanhalingstekens staan
B
in de coniunctivus staan
C
in een aci staan
D
in de aci staan zonder werkwoord van zeggen

Slide 4 - Quizvraag

enargeia is de term voor
A
de moeite die het kost om Livius' lange zinnen te lezen
B
inlevend vermogen van Livius
C
levendige voorstelling van gebeurtenissen
D
partijdigheid bij beschrijving van gebeurtenissen

Slide 5 - Quizvraag

Livius noemde zijn werk zelf:
A
Annales
B
Ab urbe condita
C
Historiae Romanae
D
Roma magna

Slide 6 - Quizvraag

Hoe wordt een verteller genoemd, die overzicht over alle gebeurtenissen en zelfs de gedachtes van personages heeft?

Slide 7 - Open vraag

Narcissus tegen zijn spiegelbeeld: "wie je ook bent, kom hier!"
A
apostrofe
B
dramatische ironie
C
prospectie

Slide 8 - Quizvraag

Als ik (SCR) die regel niet kan vertalen, dan jullie al helemaal niet!
A
A-fortiori-redenering
B
Analogie-redenering
C
Autoriteitsargument
D
Fictieve uitspraak

Slide 9 - Quizvraag

Bij de volgende vragen moet je aangeven of de bewering waar of niet waar is.

Slide 10 - Tekstslide

In de Ab Urbe condita is de verteltijd over het algemeen korter dan de vertelde tijd
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer er een sprong in de tijd gemaakt wordt, is er sprake van vertraging in het verteltempo.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Verteltijd en vertelde tijd vallen soms samen.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

De verteltijd kan langer zijn dan de vertelde tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Bij een flashforward is er sprake van versnelling in het verteltempo
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

FINIS

Slide 16 - Tekstslide