2. Zusammen: Wechselpräpositionen 3. An die Arbeit! (a. Wechselpräpositionen b. Lesen)
4. 14:50 wieder online
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Die Planung
1. Rückblick letzte Stunde
2. Zusammen: Wechselpräpositionen 3. An die Arbeit! (a. Wechselpräpositionen b. Lesen)
4. 14:50 wieder online
Slide 1 - Tekstslide
Letzte Stunde:
1. Tagesschau 2. Naamvallen
Slide 2 - Tekstslide
Naamvallen: Je wil weten welke 'uitgang' je in een zin moet invullen. Welk 'stappenplan' ga je af? Oftewel: hoe kom je er achter wat je moet invullen?
Slide 3 - Open vraag
Wechselpräpositionen
Slide 4 - Tekstslide
Wanneer welke naamval?
3e naamval:
- Wo? = plaats (ergens zijn) = rust
- Wann? = tijd
4e naamval:
- Wohin? = plaats (ergens naartoe) = beweging
Slide 5 - Tekstslide
Ik leg mijn boek op tafel: beweging (wohin) --> 4e naamval Mijn boek ligt op tafel: stilstand (wo) --> 3e naamval Het gebeurde op maandag (wann) --> 3e naamval
Slide 6 - Tekstslide
Ezelsbruggetjes:
Een auto met VIER wielen kan rijden (beweging, dus VIERde naamval)
Een auto met DRIE wielen staat stil (stilstand dus DERDE naamval)
of:
Maak je er een VVVVVideo van? (een video beweegt, anders was het een foto) dan is het de VVVVierde naamval
Slide 7 - Tekstslide
Soms kun je niet wo/wann of wohin vragen
Dan gebruik je de 7/2-regel.
Bijvoorbeeld: Hij wacht op zijn vrouw Dan: auf & über: 4e naamval Rest: 3e naamval
Slide 8 - Tekstslide
Sie sitzt auf ein... Stuhl (m).
A
einen
B
ein
C
einem
D
einer
Slide 9 - Quizvraag
Er setzt sich auf ein... Stuhl.
A
einen
B
ein
C
einem
D
einer
Slide 10 - Quizvraag
An dies... Tag (o) kam er.
A
diesen
B
diese
C
diesem
D
dieser
Slide 11 - Quizvraag
Als je niet kunt vragen: wo/wann -3e naamval of wohin - 4e naamval gebruik je de 7/2-regel. Welke voorzetsels gaan dan met de 4e naamval?
A
in, an
B
auf, über
C
in, auf
D
an, auf
Slide 12 - Quizvraag
Let op:
Gestern hat er das Buch auf d__ Tisch (m) gelegt.
Je denkt misschien: ah, 'gestern', dus dat is een tijdsbepaling.
NEE: 'gisteren' maakt geen deel uit van het zinsdeel met het keuzevoorzetsel
Dus: wohin? auf den Tisch (4e naamval)
Slide 13 - Tekstslide
Ander voorbeeld:
Morgen schwimme ich in d__ Schwimmbad (o) .
Wo schwimme ich? -- in 3e naamval Schwimmbad In dem Schwimmbad
(Als je dus zegt: ik zwem naar de andere kant van het zwembad, was het wél 4e naamval geweest).