Toets Verzorgingsstaat

In een verzorgingsstaat:
I. nemen werkgeversorganisaties en vakbonden veel taken van de overheid over.
II. gaat het om collectieve belangen.
III. is de solidariteitsgedachte het fundament.

A
Alleen II is juist.
B
I en II zijn juist.
C
II en III zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist.
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

In een verzorgingsstaat:
I. nemen werkgeversorganisaties en vakbonden veel taken van de overheid over.
II. gaat het om collectieve belangen.
III. is de solidariteitsgedachte het fundament.

A
Alleen II is juist.
B
I en II zijn juist.
C
II en III zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 1 - Quizvraag

Het fundament van de verzorgingsstaat is solidariteit. Dat wil zeggen dat:
I. je bereid bent mee te betalen aan de uitkering voor een ander.
II. je in tijden van nood kunt rekenen op anderen.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 2 - Quizvraag

I. Door het socialezekerheidsstelsel zijn Nederlandse burgers verzekerd van een goede gezondheidszorg.
II. Bij de gezondheidszorg speelt solidariteit geen rol, omdat de overheid hier alle kosten betaalt.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 3 - Quizvraag

I. In een sociale rechtsstaat hebben burgers ook plichten, zoals de sollicitatieplicht.
II. Omdat de overheid voor werkgelegenheid moet zorgen, kan een burger via de rechter een baan afdwingen.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 4 - Quizvraag

Een nachtwakersstaat is een staat waarin:
A
het economische stelsel gebaseerd is op het principe van de vrije markt.
B
de overheid zich sterk inzet om het welzijn en de welvaart van burgers te vergroten.
C
de economie door de overheid wordt bepaald.
D
de overheid verplicht is de sociale zekerheid van burgers uit te bouwen.

Slide 5 - Quizvraag

I. In een nachtwakersstaat bemoeit de overheid zich alleen met de economie.
II. In een nachtwakersstaat bestaan nauwelijks sociale wetten.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 6 - Quizvraag

I. In de negentiende eeuw was Nederland een nachtwakersstaat, want toen hadden de liberalen veel politieke macht.
II. Na de Tweede Wereldoorlog werd Nederland een verzorgingsstaat, want toen nam de politieke macht van de liberalen enorm toe.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 7 - Quizvraag

Het Kinderwetje van Van Houten:
A
verbood bepaalde kinderarbeid.
B
moest de arbeidsomstandigheden van kinderen verbeteren.
C
regelde de schoolplicht.
D
gaf ouders van grote gezinnen het recht op kinderbijslag.

Slide 8 - Quizvraag

De echte uitbouw van de verzorgingsstaat vond plaats in de twintigste eeuw in de jaren:
A
twintig en dertig.
B
dertig en veertig.
C
vijftig en zestig
D
zeventig en tachtig.

Slide 9 - Quizvraag

In het harmoniemodel (poldermodel) zoeken partijen gezamenlijke oplossingen op basis van:
A
de ideologische geschillen.
B
de sociale grondrechten.
C
wederzijdse afhankelijkheid.
D
de monopoliepositie van de overheid.

Slide 10 - Quizvraag

I. Het poldermodel was alleen mogelijk door een coöperatieve opstelling van de vakbeweging en de werkgeversorganisaties.
II. Het Nederlandse poldermodel is alleen mogelijk in een economie die gebaseerd is op het vrijemarktprincipe.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 11 - Quizvraag

De sociale voorzieningen zijn bedoeld voor alle mensen die:
I. arbeidsongeschikt zijn geworden.
II. werkloos zijn.
III. geen aanspraak kunnen maken op een andere verzekering.
IV. enige tijd ziek zijn.

A
I en III zijn juist.
B
Alleen III is juist.
C
I, II en III zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 12 - Quizvraag

I. Iedereen in Nederland heeft op oudere leeftijd recht op AOW, ook een miljonair.
II. Ouders die veel verdienen, worden gekort op hun kinderbijslag.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 13 - Quizvraag

Voorbeelden van sociale voorzieningen zijn:
I. bijstand.
II. studiefinanciering.
III. kinderbijslag.
IV. een uitkering na ontslag.

A
I en IV.
B
I en III.
C
Alleen I.
D
I, II, III en IV.

Slide 14 - Quizvraag

I. Bij een hoge werkloosheid dalen de overheidsuitgaven.
II. Bij een tekort aan arbeidskrachten stijgen de lonen.

A
I en II zijn beide juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I en II zijn beide onjuist.
D
I is onjuist, II is juist.

Slide 15 - Quizvraag

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?

I Volksverzekeringen zijn uitsluitend voor mensen die in Nederland wonen en werken.
II De AOW is een werknemersverzekering.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist.

Slide 16 - Quizvraag

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?

I Een progressief belastingstelsel verkleint de inkomensverschillen.
II Een toename van de sociale ongelijkheid kan leiden tot een afname van de sociale cohesie.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe heet formeel de bijstandsuitkering?
A
Wet werk en inkomen
B
Wet werk en wonen
C
Wet werk en bijstand
D
Wet bijstand en inkomen

Slide 18 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij werknemersverzekeringen?
A
Door de overheid georganiseerd
B
in geval van werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid
C
Inkomensgerelateerd
D
Voor alle mensen zonder arbeidscontract

Slide 19 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij Volksverzekeringen?
A
voor iedereen in NL
B
begint met het woordje 'algemene'
C
minimumbehoeftefunctie
D
inkomensgerelateerd

Slide 20 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij de AOW? (Algemene Ouderdomswet)
A
Sociale voorziening
B
Volksverzekering
C
Sociale verzekering
D
Uit premiegelden

Slide 21 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de Zorgverzekeringswet - Zvw
A
verplicht ziektekostenverzekering af te sluiten
B
Het basispakket staat vast
C
Aanvullend verzekeren is mogelijk
D
Een verzekeraar mag mensen weigeren!

Slide 22 - Quizvraag

Tot wanneer moet je naar school?
A
t/m 16 jaar
B
t/m 18 jaar
C
als je een bepaald niveau hebt
D
totdat je een diploma hebt

Slide 23 - Quizvraag

Wat past NIET bij een progressief belastingstelsel?
A
meerverdieners betalen relatief meer belasting
B
meerverdieners betalen relatief minder belasting
C
terugdringen inkomensverschillen
D
nivelleren

Slide 24 - Quizvraag

Wat hoort bij een liberale verzorgingsstaat?
A
weinig ruimte voor de markt
B
hoge overheidsvoorzieningen
C
uitgebreid zekerheidsstelsel
D
lage belastingen

Slide 25 - Quizvraag

Wat past bij een Sociaaldemocratische verzorgingsstaat
A
lage belastingen
B
lage steun gericht op individu
C
veel overheidsbemoeienis
D
Verenigde Staten

Slide 26 - Quizvraag

Wat is GEEN oorzaak van de vergrijzing?
A
Mensen leven minder in armoede
B
De gezondheidszorg is beter geworden
C
Zwaar en gevaarlijk werk is nagenoeg verdwenen
D
Mensen hoeven minder op hun gezondheid te letten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is GEEN oplossing waaraan gedacht wordt om de verzorgingsstaat betaalbaar te houden?
A
pensioenleeftijd verhogen
B
professionele zorg vervangen door mantelzorg
C
het eigen risico omlaag
D
belastingverhogingen

Slide 28 - Quizvraag

Welke wet heeft de WIA in 2005 vervangen?
A
de WAO
B
de AOW
C
de AWBZ
D
de ANWB

Slide 29 - Quizvraag

Bij welke functie van de verzorgingsstaat past: sociale cohesie?
A
Verzorgingsfunctie
B
Verzekeringsfunctie
C
Verheffingsfunctie
D
Verbindingsfunctie

Slide 30 - Quizvraag

Welke twee functies van de verzorgingsstaat worden feitelijk besproken door Sturman, de auteur van het artikel? Leg je antwoord uit.

Slide 31 - Open vraag

Vanuit welke verklaring voor het ontstaan van de verzorgingsstaat uit het leerboek, ligt betutteling het meest voor de hand? Leg uit!

Slide 32 - Open vraag

a. Wat zou de auteur bedoelen met passieve uitkeringslogica en hangmat?
b. Een trampoline in plaats van een hangmat. Welke functie van de verzorgingsstaat zou in de plaats moeten komen van de verzekeringsfunctie om te zorgen voor een trampoline? Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open vraag

In welk type verzorgingsstaat past het Duitse Elternunterhalt volgens jou? Beargumenteer je antwoord.

Slide 34 - Open vraag

Voor welk type verzorgingsstaat zou Dalrymple een voorkeur hebben? Waarom denk je dat?

Slide 35 - Open vraag

De vergrijzing blijft toenemen. Ook de dubbele vergrijzing groeit.
a. Wat wordt bedoeld met dubbele vergrijzing?
b. Heeft dubbele vergrijzing ook invloed op de huidige coronacrisis als je kijkt naar de gezondheidszorg?

Slide 36 - Open vraag