Present Simple incomplete

Welcome to the English lesson
1. Take a seat
2. Speak in a low flow voice  
3. Get your books and laptop ready
4. Open your notebook - homework check
5. Note: Test unit 1 -2 postponed to 
                   week 41      
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome to the English lesson
1. Take a seat
2. Speak in a low flow voice  
3. Get your books and laptop ready
4. Open your notebook - homework check
5. Note: Test unit 1 -2 postponed to 
                   week 41      

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:

A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



When is the Present Simple used?
A
with facts, habits, timetabless.
B
when something is happening at the moment

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
Which sentence is correct?

A
Lucy goes to London.
B
Lucy go to London.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Which sentence is correct?
A
I walks to school.
B
He walks to school.
C

Slide 16 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple
Which sentence is correct?
A
They dances everyday.
B
They dance everyday.

Slide 17 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Which sentence is written in the Present Simple?
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
Which sentence is written in the Present Simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I understand how to make a sentence in the Present Simple

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

I can use the Present Simple correctly.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies