In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lezen in je leesboek
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
programma
lezen
herhalen Over Taal
Opdracht: vul opdracht 1 Lezen aan
zelf aan de slag met opdracht 2
Vragen over SO Over Taal
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
samenstelling en afleiding
samenstellingen:
stop + bord = stopbord
kip + soep = kippensoep
afleidingen:
aardig + heid = aardigheid
pre + historie = prehistorie
hopen + loos = hopeloos
Slide 4 - Tekstslide
afleiding
maak je door een voorvoegsel of een achtervoegsel toe te voegen aan een grondwoord.
Slide 5 - Tekstslide
Maak een ander werkwoord door een voorvoegsel toe te voegen. koken
Slide 6 - Open vraag
dekken
Slide 7 - Open vraag
houden
Slide 8 - Open vraag
Wat betekenen de voor- of achtervoegsels?
1. pre- 6. sub-
2. post- 7. wan-
3. pseudo- 8. -fiel
4. -loos 9. intra-
5. super- 10. inter-
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag
Maak: opdracht 1 t/m 5 Over Taal blok 2
Klaar? Maak flashcards!
Slide 10 - Tekstslide
BLOK 1 OVER TAAL
Opdracht 1: betekenis woorden leren. Met de woorden zelf zinnen kunnen maken met de woorden waaruit de betekenis van het woord blijkt.
Opdracht 2: de grondvorm van de woorden kunnen schrijven. De zelf opgezochte betekenis van de woorden leren. (in de toets wordt rekening gehouden met de verschillende formuleringen van de betekenissen)
Opdracht 3 + 4 + 6: weten wat een homofoon, homoniem is. Weten welke woorden homoniem of homofoon zijn.
Opdracht 8: de verhaspelde uitdrukkingen in de oefening kennen.
BLOK 2 OVER TAAL
Opdracht 1: betekenis woorden leren. Met de woorden zelf zinnen kunnen maken met de woorden waaruit de betekenis van het woord blijkt.
opdracht 2: de grondvorm van de woorden kunnen schrijven. De zelf opgezochte betekenis van de woorden leren. (in de toets wordt rekening gehouden met de verschillende formuleringen van de betekenissen)
Opdracht 3 + 4 + 5: Weten wat een samenstelling, afleiding, voor- en achtervoegsel is. Bij de woorden in opdracht 3 en 5 de voor en/ of achtervoegsels leren. De betekenis van de voor- en achtervoegsels uit opdracht 4 leren.
Slide 11 - Tekstslide
BLOK 2 OVER TAAL
Opdracht 1: betekenis woorden leren. Met de woorden zelf zinnen kunnen maken met de woorden waaruit de betekenis van het woord blijkt.
opdracht 2: de grondvorm van de woorden kunnen schrijven. De zelf opgezochte betekenis van de woorden leren. (in de toets wordt rekening gehouden met de verschillende formuleringen van de betekenissen)
Opdracht 3 + 4 + 5: Weten wat een samenstelling, afleiding, voor- en achtervoegsel is. Bij de woorden in opdracht 3 en 5 de voor en/ of achtervoegsels leren. De betekenis van de voor- en achtervoegsels uit opdracht 4 leren.