les 3M 2/9

Na deze les

- Heb ik mijn klasgenoten beter leren kennen
 - Weet ik wat ik van het vak Nederlands kan verwachten
- Weet ik waar ik het huiswerk kan vinden 

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Na deze les

- Heb ik mijn klasgenoten beter leren kennen
 - Weet ik wat ik van het vak Nederlands kan verwachten
- Weet ik waar ik het huiswerk kan vinden 

Slide 1 - Tekstslide

NIEUWS
Het nieuws van gisteren, waar ging het ook alweer over? 
Zoek een betrouwbaar nieuwsitem online over 1 van de onderwerpen
Bepaal de inleiding, kern en het slot van het item
Eerste + laatste 2 woorden van inleiding/kern/slot 
In een paar zinnen waar het over gaat

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Opbouw van een tekst
Inleiding - kern - slot

Slide 4 - Tekstslide

Functies inleiding
Onderwerp beschrijven
Aanleiding noemen
Centrale vraag stellen
Mening van schrijver geven
Samenvatting geven

Slide 5 - Tekstslide

Functies slot
 Een conclusie geven
 Een samenvatting geven
Een advies of waarschuwing geven 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Maken
Lezen 1.3 blz. 25
Opdracht 2

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden geven het verband in een tekst aan tussen ...
A
alinea's
B
woorden
C
woorden en zinnen
D
woorden, zinnen en alinea's

Slide 9 - Quizvraag

Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Vroeger kwam ik altijd te laat in de les.
A
vroeger
B
kwam
C
altijd
D
laat

Slide 11 - Quizvraag

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en

Slide 13 - Quizvraag

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij houdt erg van gamen, daarentegen speelt zij liever buiten.
A
erg
B
gamen
C
daarentegen
D
liever

Slide 15 - Quizvraag

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 17 - Quizvraag