Ontleden - Lijdend voorwerp

Lesprogramma
  1. Terugblik
  2. Uitleg lijdend voorwerp
  3. Zelfstandig aan de slag voor Nederlands.
  4. Klassikaal nog een zin ontleden om te oefenen.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesprogramma
  1. Terugblik
  2. Uitleg lijdend voorwerp
  3. Zelfstandig aan de slag voor Nederlands.
  4. Klassikaal nog een zin ontleden om te oefenen.

Slide 1 - Tekstslide

Welkom

Ontleden
Lijdend voorwerp
Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
  • Stappenplan zinsontleden (tot nu toe 4 stappen,) schrijf alle 4 de stappen op.

  • Welke drie soorten werkwoorden zijn er?

Slide 3 - Tekstslide

Welke vier stappen om een zin te ontleden hebben wij het eerste half jaar besproken? (noteer de vier stappen)

Slide 4 - Open vraag

Welke drie werkwoordvormen hebben wij ook al weer besproken?

Slide 5 - Open vraag

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat het lijdend voorwerp is.

  • kun je herkennen en uitleggen wat het lijdend voorwerp in de zin is.

  • kun je de vijf stappen voor het ontleden van zinnen bedenken en volgen. 

  • kun je zelfstandig een zin ontleden waarbij je aangeeft wat de zinsdelen zijn en de PV, het OW, het WG en het LV benoemd. 

Slide 6 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin
De leerlingen van klas LB12 hebben van meneer De Vries een groot compliment gekregen.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 7 - Open vraag

Leg uit hoe je het lijdend voorwerp in een zin kunt vinden.

Slide 8 - Open vraag

Zinsdelen

  • Alle zinnen bevatten een persoonsvorm, een (werkwoordelijk) gezegde en een onderwerp.

  • Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp. Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

  • Als het bouwplan van een zin uit drie delen bestaat is er een LV. 

Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
  • Je vint het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.

  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Wessel geeft een mooi cadeau aan Sophie. 

De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.

PV = geeft
OW = Wessel (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Wessel? een mooi cadeau

Slide 10 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Ruben | graaft | een kuil.


Wat graaft Ruben? Ruben graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 11 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 12 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Anouk| vertelt | een verhaal.


Wat vertelt Anouk? Anouk vertelt een verhaal.


lijdend voorwerp = een verhaal

voorbeeld 3
ow
wwgez

Slide 13 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Nora drinkt een glas water.

Slide 14 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Luca roept zijn vader.

Slide 15 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij heeft haar fiets uit de schuur gepakt.

Slide 16 - Open vraag

GAAT HET GOED?

Lukt het je om het

lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?


Voor de zekerheid nog een voorbeeld.

Slide 17 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Dirk| hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Dirk? Dirk hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 18 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Elsa doet peper op haar gebakken ei.

Slide 19 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Op het feest hebben we gebak gegeten.

Slide 20 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Iven heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.

Slide 21 - Open vraag

Stappenplan
  1. Onderstreep de persoonsvorm.

  2. Verdeel de zin in zinsdelen.

  3. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg).
  4. Benoem het onderwerp (o), 
  5. Benoem het lijdend voorwerp (lv)
Ik / heb / een auto / gekregen / van mijn ouders. 

OW = Ik
WG = heb gekregen
LV = een auto

Slide 22 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin
De kinderen hebben hun tekening aan de juf van groep 4 getoond.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 23 - Open vraag

Ontleed de volgende zin
Ik heb mijn vrouw beloofd het huis op te ruimen.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 24 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 25 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 26 - Open vraag


De rest van deze les, 
ga ik...
de uitleg nog 1 keer doornemen in LessonUp
mijn huiswerk opdrachten over het lijdend voorwerp maken. (9.1 opdr. 1 t/m 5)
meneer De Vries een vraag stellen over de lesstof van vandaag.
Met meneer De Vries nog een of meer oefenzinnen ontleden.

Slide 27 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 28 - Open vraag

Ontleed de volgende zin
De vele museummedewerkers kregen een mooi kerstpakket van de baas.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 29 - Open vraag

Ontleed de volgende zin
De oude mensen zouden een hoop lawaai in het bejaardentehuis hebben gemaakt.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 30 - Open vraag

Ontleed de volgende zin
De aanvoerder van het voetbalteam moet zijn vaantje geven aan de aanvoerder van de tegenstander.
(kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)

Slide 31 - Open vraag