Wiederholung Regel: "Het gaan naar iets"
zu: naar personen, openbare gebouwen
nach: naar links/rechts, naar landen/steden zonder lidwoord
in: als je ergens naar binnen gaat bijv. een gebied met bergen
(bijv. Alpen, Dolomiten), naar landen met een lidwoord
an: naar rivieren, meren, zeen, stranden
auf: naar eilanden, bergen --> Ich fahre auf die Insel Kreta. /
Ich wandere auf den Berg (ik ga naar boven)