BSR 3/6 2t Lezen §6

  • Lees tekst 4 op blz. 40-41 oriënterend.
  • Log alvast in op LessonUp! 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
4:00
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Lees tekst 4 op blz. 40-41 oriënterend.
  • Log alvast in op LessonUp! 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
4:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je hebt de stof van Lezen paragraaf 6 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten en meningen.
  • Je kunt standpunten voorzien van argumenten.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • De stof van Lezen paragraaf 6 herhalen.
  • Hoofzaak en bijzaak.
  • Feit, mening, standpunt en argument.
  • Opdracht 5, 6 en 7 maken.
  • Planning komende weken.
  • Gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

'We moeten wereldwijd minder vliegvakanties gaan maken.'
A
eens
B
oneens

Slide 5 - Quizvraag

'Er mogen niet te veel toeristen
komen in de grote steden.'
A
eens
B
oneens

Slide 6 - Quizvraag

Uitlegfilmpje!

Slide 7 - Tekstslide

De belangrijkste informatie in een tekst of een video noem je hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, zijn bijzaken.
Een bijzaak is een toelichting (meer informatie
of uitleg) of een voorbeeld. 

Signaalwoorden waaraan je kunt zien dat er een toelichting of een voorbeeld volgt, zijn: zo, onder andere, dat wil zeggen, je moet daarbij denken aan, met andere woorden, neem nou, bijvoorbeeld en zoals.
Hoofd- en bijzaken

Slide 8 - Tekstslide


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 9 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vriendin is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn best lekker.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Wolven worden niet als huisdieren gehouden.

Slide 10 - Quizvraag

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden.
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan.
D
We hebben vandaag maar drie lesuren.

Slide 11 - Quizvraag


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 12 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 13 - Quizvraag

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?

Slide 14 - Quizvraag

Er moet naast NPO 1, 2 en 3 een speciale jongerenzender komen.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Schaatser Thomas Krol werd in maart 2022 in het Noorse Hamar wereldkampioen op de sprint.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

De rotonde vlak bij onze school kan beter omgebouwd worden tot een kruispunt met stoplichten.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quizvraag

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 18 - Tekstslide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het argument bij de mening: 'Daarom vind ik dat ons onderwijs niet goed is ingericht voor de ontwikkeling van ieder talent.' (al. 3)?
A
We houden er te weinig rekening mee dat de samenleving ieder talent keihard nodig heeft
B
Bedrijven staan te springen om jonge werknemers die een vak hebben geleerd.
C
In de zorg is er nog steeds een grote vraag naar handen aan het bed, in plaats van naar 'hoofden'.
D
Er wordt geen argument bij dat standpunt gegeven.

Slide 20 - Quizvraag

Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.

Slide 21 - Open vraag

Wat?
Cursus 1 §6 Feit, mening, standpunt en argument. Opdracht 6 op bladzijde 40-41.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 37..
Tijd
Vijf minuten, daarna gaan we nakijken.
Waarom?
Om opdracht 7 hierna goed voorbereid
te kunnen maken.
Klaar?
Werk alvast verder aan opdracht 8 op blz. 41-42.
Voorbereiden
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Bespreken: 
opdracht 6
blz. 40-41

Slide 23 - Tekstslide

Lezen: tekst 4 op bladzijde 40-41

Slide 24 - Tekstslide

Wat?
Cursus 1 §6 Feit, mening, standpunt en argument. Opdracht 7 op bladzijde 40-41.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 37..
Tijd
Tien minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Werk alvast verder aan opdracht 8 op blz. 41-42.
Oefenen
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

  • Je hebt de stof van Lezen periode 1 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.
Lesdoelen

Slide 27 - Tekstslide


Tegenstellend verband


Chronologisch verband


Opsommend verband


Toelichtend verband

Lisanne miste haar trein, maar kwam toch op op tijd voor haar sollicitatiegesprek
Eerst moet het gehakt bakken, daarna de groenten toevoegen en dan kan de saus worden gemaakt.
Ik heb een kat, konijn, hamster en een hond.

Ellie had de inbraak bij de buren niet gehoord. Ze sliep namelijk niet thuis.

Ik speel elk weekend games, zoals GTA, Fifa en Mario Kart.
"Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor."

Slide 28 - Sleepvraag

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 29 - Sleepvraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ta: qjffs
u2tb: sgmrx
u2ta: dqymz

Slide 30 - Tekstslide