A5 Stijlfiguren

LESDOEL
Stijlfiguren leren gebruiken
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

LESDOEL
Stijlfiguren leren gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • Uitleg stijlfiguren

Slide 2 - Tekstslide

Soorten stijlfiguren
  1. om je 'lichter uit te drukken dan je bedoelt
  2. om je 'zwaarder uit te drukken dan je bedoelt
  3. om iets extra nadruk te geven
  4. om de lezer aan het denken te zetten
  5. om een grappig effect te bereiken
  6. om een belezen (geleerde) indruk te maken

Slide 3 - Tekstslide

1. om je 'lichter uit te drukken dan je bedoelt
  • eufemisme (Ik heb mij hond laten inslapen)
  • understatement (Beyoncé kan wel aardig zingen}
  • litotes (Dat is geen slecht idee) --> ontkennen van het tegendeel
  • ironie (Tegen een leerling die te laat komt:'Je vindt het toch niet erg dat we al begonnen zijn?') 

Slide 4 - Tekstslide

2. om je 'zwaarder uit te drukken dan je bedoelt
  • Hyperbool (Daar ben je dan. Ik sta hier al uren op je te wachten!)

Slide 5 - Tekstslide

3. om iets extra nadruk te geven (1)
  • prolepsis (Die leraar, die wil ik nooit meer zien!)
  • anticipatie (Wie is er niet groot mee geworden, met Calvé pindakaas) --> eerst verwijswoord dan antecedent
  • repetitio (Nee, nee en nog eens nee!)
  • anafoor (“De ster twinkelt
    , de ster straalt, de ster verlicht, de ster verdwijnt”)

Slide 6 - Tekstslide

3. om iets extra nadruk te geven (2)
  • tautologie (nooit ofte nimmer, gratis en voor niets
  • pleonasme (koud ijs, witte sneeuw}
  • enumeratie (De docent was saai, oninteressant en slaapverwekkend) --> opsomming
  • opsomming in drieën (boeren, burgers en buitenlui/ reinheid rust en regelmaat)

Slide 7 - Tekstslide

3. om iets extra nadruk te geven (3)
  • climax (uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen)
  • omgekeerde climax (De officieren, de onderofficieren, de korporaals en zelfs de gewone soldaten kwamen in opstand.)
  • antithese (Witte Reus wast een berg, kost een beetje) --> tegenstelling
  • chiasme (Denkend aan de dood kan ik niet slapen en niet slapend denk ik aan de dood) --> kruisstelling

Slide 8 - Tekstslide

4. om de lezer aan het denken te zetten
  • Paradox (Schrijven is de kunst van het schrappen.) --> schijnbare tegenstelling
  • Oxymoron (werkvakantie, ongekroonde koning) --> woorden die elkaar in letterlijke betekenis tegenspreken
  • Retorische vraag (Zijn jullie gek geworden?)

Slide 9 - Tekstslide

 5. een grappig effect te bereiken

  • woordspeling  (In een gezelschap van rokers is de niet-roker de sigaar)

Slide 10 - Tekstslide

6. om een belezen (geleerde) indruk te maken)
  • Allusie (Hij is gezien, hij is niet onopgemerkt gebleven.) --> Gerard Reve

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Maken: blz. 209 opdr. 38, 39, 40 en 43

Slide 12 - Tekstslide