Stijlmiddelen 5vwo paragraaf 14

Paragraaf 12 en 13
Hoe zat het ook alweer?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 12 en 13
Hoe zat het ook alweer?

Slide 1 - Tekstslide

Maak de uitdrukking af:
pais en
A
mais
B
vree
C
pols
D
sap

Slide 2 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:
de haren rijzen ...
A
je de pan uit
B
je hoofd uit
C
je wilde kop af
D
je te berge

Slide 3 - Quizvraag

Wat komt er op de puntjes?
kant noch ... raken
A
rand
B
rant
C
wal
D
railing

Slide 4 - Quizvraag

'Achter de wolken schijnt de zon' is een...
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je?
Hij ging als een olifant door een porseleinen kast toen.
A
asyndetische vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je?
De directeur staat bekend om zijn vlijmscherpe uitspraken.
A
asyndetische vergelijking
B
metafoor
C
synesthesie
D
personificatie

Slide 7 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je?
In dat orkest speelt het koper echt beter dan het hout.
A
metonymia
B
metafoor
C
synesthesie
D
vergelijking

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak zie je?
Echt, die studenten wonen allemaal in een zwijnenstal.
A
metonymia
B
metafoor
C
synesthesie
D
vergelijking

Slide 9 - Quizvraag

Paragraaf 12 en 13
* Uitdrukkingen
* Beeldspraak gebaseerd op vergelijking (vergelijking, asyndetische vergelijking, personificatie, synesthesie, metafoor)
* Beeldspraak niet gebaseerd op een vergelijking (metonymia)

Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 14 Stijlfiguren
Er zijn verschillende redenen om stijlfiguren te gebruiken. Je wilt bijvoorbeeld
:
- je wat ‘lichter’ of juist ‘zwaarder’ uitdrukken;
- bepaalde woorden extra nadruk geven;
- de lezer aan het denken zetten;
- een grappig effect bereiken;
- een belezen (geleerde) indruk maken.

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 14 Stijlfiguren
Je wilt je wat ‘lichter’ of juist ‘zwaarder’ uitdrukken:
* eufemisme
* understatement
* litotes
* ironie
* hyperbool

Slide 12 - Tekstslide

Paragraaf 14 Stijlfiguren
Je wilt bepaalde woorden extra nadruk geven:
* prolepsis                                                         * anticipatie
* repetitio                                                           * anafoor
* tautologie                                                       * pleonasme
* enumeratio                                                    * opsomming in drieën
* antithese                                                          * climax
* anticlimax                                                        * chiasme

Slide 13 - Tekstslide

Paragraaf 14 Stijlfiguren
Je wilt de lezer aan het denken zetten:

* paradox
* oxymoron
* retorische vraag


.

Slide 14 - Tekstslide

Paragraaf 14 Stijlfiguren
Je wilt een grappig effect bereiken:

* woordspeling

Slide 15 - Tekstslide

Paragraaf 14 Stijlfiguren
Je wilt een belezen (geleerde) indruk maken:

* allusie


Slide 16 - Tekstslide

Je krijgt een opdrachtenblad. 
Je ziet een stijlfiguur met daarachter twee voorbeelden. Beschrijf achter het stijlfiguur wat er gebeurt (en dus wat er met dit stijlfiguur bedoeld wordt).  Eén voorbeeld. 
Allusie
VB 1 Apps zijn dood, lang leve de app! ('Le roi est mort, vive le roi')
VB 2 Hij is gezien, hij is niet onopgemerkt gebleven.
Er wordt een toespeling gemaakt op een bekend persoon, bekende tekst, situatie, tekst et cetera.

Slide 17 - Tekstslide

- Maak de opdracht die je krijgt. 
- Schuif je antwoorden door naar je buurman of buurvrouw. Kijk na wat hij/zij heeft opgeschreven. Vul aan of verbeter.
- Noteer de stijlfiguren die je niet snapt. 
- Schuif de opdrachtenbladen net zo lang door tot je je eigen opdrachtenblad weer terug hebt. 

Slide 18 - Tekstslide