NN6 - H3 - Samengestelde zinnen en zinnen correct begrenzen

Grammatica - zinsdelen H5
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen 
Zinnen correct begrenzen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - zinsdelen H5
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen 
Zinnen correct begrenzen

Slide 1 - Tekstslide

Zoek de persoonsvormen in onderstaande zinnen. 


1. Piet zit met een colaatje in de tuin.

2. Mijn moeder doet boodschappen, daarna gaat ze naar de               kapper.

3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?


Slide 2 - Tekstslide

Zoek de persoonsvormen in onderstaande zinnen. 


1. Peter zit met een colaatje in de tuin.

2. Mijn moeder doet boodschappen, daarna gaat ze naar de               kapper.

3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin: een zin met één persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker. 


Samengestelde zin: zin met meer dan één persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Slide 5 - Tekstslide

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met 6 kinderen
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 6 - Quizvraag

Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor hun ouders
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quizvraag

Toen het mooi weer werd, kochten we ligstoelen bij het tuincentrum.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quizvraag

In een samengestelde zin staan altijd minstens twee persoonsvormen
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

In een enkelvoudige zin staat maar één persoonsvorm
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Hoofd- en bijzinnen
Als een zin twee persoonsvormen heeft, is het een samengestelde zin. Deze samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of hoofd- en bijzinnen.

Slide 11 - Tekstslide

Weet je nog?
Nevenschikkende voegwoorden
en
Onderschikkende voegwoorden?

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdzin

De hoofdzin kun je op de volgende manier herkennen:


- Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen. 

- De persoonsvorm staat voorin de zin; het is het eerste of tweede zinsdeel.

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdzin + hoofdzin (nevenschikking)
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes.

  • Je ziet:
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar: Evelien werkt + zij bakt.
  • Er kan niks tussen:
Evelien graag werkt bij de bakker, want zij graag bakt koekjes.




Slide 14 - Tekstslide

Bijzin

De bijzin kun je op de volgende manier herkennen:


- Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar.     Je kunt er andere zinsdelen tussen zetten. 

- De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 15 - Tekstslide

Bijzin + hoofdzin (onderschikkend)
Omdat Evelien graag koekjes bakt, werkt zij bij de bakker.

  • In de bijzin kan iets tussen de PV en het onderwerp, zie je?
  • Ook staat de PV achteraan in de bijzin.
  • Bij de bijzin hoeft de pv niet op de eerste of tweede zinsplek (zinsdeel) te staan.

Slide 16 - Tekstslide

Samengevat
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat vooraan als eerste of tweede zinsdeel

Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan

Slide 17 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
Twee of meer hoofdzinnen:
  • Hoofdzin + hoofdzin

Hoofdzin + meerdere bijzinnen:
  • Hoofdzin + bijzin + bijzin (kan ook andere volgorde zijn).

Meerdere hoofdzinnen + meerdere bijzinnen
  • Hoofdzin + hoofdzin + bijzin (kan ook andere volgorde zijn).

Slide 18 - Tekstslide

Je bepaalt dit door
Te kijken of:

  • Er iets of niets tussen de pv of het onderwerp past.
  • De pv voor of achteraan in de zin staat. 

Slide 19 - Tekstslide

Oefenopdrachten

Slide 20 - Tekstslide

Nadat ze thee en chocolade had gepakt, zakte ze op de bank neer om een film te kijken.
A
1x HZ
B
2x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 21 - Quizvraag

Ze keek een documentaire over topsport en ze vond het best interessant.

A
HZ + BZ
B
BZ + HZ
C
HZ + HZ

Slide 22 - Quizvraag

Ze had nog wat lekkers gepakt, omdat de film nog lang niet afgelopen was.
A
HZ + BZ
B
BZ + HZ
C
HZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 23 - Quizvraag

Toen ze genoeg gesnoept had, nam ze nog wat te drinken.
Wat is de bijzin?
A
Toen ze genoeg gesnoept had
B
nam ze nog wat te drinken

Slide 24 - Quizvraag

Ze vond dat ze zo'n avondje op de bank dik verdiend had.

Wat is de bijzin?
A
Ze vond
B
Ze vond dat
C
dat ze zo'n avondje op de bank dik verdiend had.

Slide 25 - Quizvraag

Lees de volgende zin. Het gedeelte tussen haakjes is een:

Als je dat nog een keer zegt, ( word ik boos ).
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een HZ en BZ?

Slide 27 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 28 - Open vraag

Schrijf zelf een zinnen met deze volgorde:
1. HZ + BZ
2. BZ + HZ
3. HZ + HZ

Slide 29 - Open vraag

Wat kun je hiermee als je schrijft?
DO
1. Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
2. Meestal worden hoofd- en bijzinnen gescheiden door een komma.
DONT
3. Je mag een bijzin nooit zonder hoofdzin schrijven.
4. Je mag twee hoofdzinnen niet met een komma verbinden. 

Slide 30 - Tekstslide

Als je films uitzoekt, moet je de omschrijving goed lezen. Zodat je niet teleurgesteld raakt als je eraan begint.
A
Deze zin is juist begrensd.
B
Deze zin is onjuist begrensd.

Slide 31 - Quizvraag

Verbeter deze zin: Als je films uitzoekt, moet je de omschrijving goed lezen. Zodat je niet teleurgesteld raakt als je eraan begint.

Slide 32 - Open vraag

Tijdens het kijken van de film moet je chips in een schaal doen, te hard kraken met een zak is niet bepaald sociaal.
A
Deze zin is correct begrensd.
B
Deze zin is onjuist begrensd.

Slide 33 - Quizvraag

Verbeter deze zin op twee manieren: Tijdens het kijken van de film moet je chips in een schaal doen, te hard kraken met een zak is niet bepaald sociaal.

Slide 34 - Open vraag

Aan de slag
1. Laat chat gpt een tekst van 100 woorden voor je schrijven over het nut van het kunnen schrijven zonder formuleerfouten. 
2.  Verander drie zinnen (onopvallend!) zodat deze zinnen onjuist begrensd zijn. 
3. Laat je klasgenoot de drie zinnen uit de tekst halen.

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk maandag 6/11
Maak in je digitale materiaal: 
h. 1 formuleren (zinnen correct begrenzen) opdracht 1 en 2
Leer de theorie van blz. 32 en de theorie uit deze LessonUp.

Slide 36 - Tekstslide