Noteer de woordsoort van de dikgedrukte woorden. Kies uit: ww, blw, olw, zn, bn, st. bn, vz en vast vz.
a
Geloof je alles wat je hoort
op de radio of televisie?
b We gaan een linnen dekbed uitkiezen op internet.
c Ik ben nieuwsgierig naar zijn volgende e-mail.
d “Tot vanavond!” riep Aniek toen ze naar buiten rende.
e Yarin maakte zich geen zorgen over zijn toekomst.