Woordenschat, schrijfopdracht leesboek, informatie opzoeken, voorzetsel en bijwoord

Op tafel: 
- laptop
- map
- pen
Begin met lezen in STILTE. Schrijf drie moeilijke woorden op.

Welkom mavo 2!
timer
2:30
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Op tafel: 
- laptop
- map
- pen
Begin met lezen in STILTE. Schrijf drie moeilijke woorden op.

Welkom mavo 2!
timer
2:30

Slide 1 - Tekstslide

Regels les
- Als ik spreek, is het stil
- Steek je hand op als je iets wil vragen
- We luisteren naar elkaar
- We respecteren elkaars leerproces
! Actieve Werkhouding!

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- Numo (einde van de les)
- Woordenschat
- Hoofdstuk 2 informatie opzoeken
- Voorzetsel en bijwoord
- Schrijfopdracht leesboek
- Boek lezen (al gedaan)

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van de les
- Heb je geoefend met voorzetsels en bijwoorden
- Heb je gewerkt met Numo
- Weet je hoe je informatie moet opzoeken
- Heb je een schrijfopdracht gemaakt voor je leesboek
- Heb je je woordenschat vergroot

Slide 4 - Tekstslide

Stof periode 2
- Numo 5.5 uur
- Leesboek (zelf kiezen)
- Kern: hoofdstuk 2 helden en schurken/digitaal lezen/informatie zoeken/personages
Grammatica/Spelling: woordsoorten, voorzetsel en bijwoord, pers en bezit. vnmw, aanwijzend en betr. vnmw - Woordenschat

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat: Hoe weet je welk woord past bij een betekenis? Hoe pak je dat aan?

Slide 6 - Open vraag


Slide 7 - Open vraag


Slide 8 - Open vraag

Wat betekent aanstichter?
A
iemand die niet echt bestaat?
B
iemand die iets slechts veroorzaakt
C
bestuurder van een land
D
iemand die actie voert voor verandering

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een activist?
A
iemand die iets slechts veroorzaakt
B
iemand die niet echt bestaat
C
iemand die actie voert voor verandering
D
bestuurder van een land

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent erkenning?
A
veel van iets krijgen
B
erdoor bepaald worden
C
zorgen dat iemand je interessant vindt
D
een mening geven

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent personage?
A
iemand uit een boek die niet echt bestaat
B
iemand die actie voert
C
een bestuurder
D
veel van iets krijgen

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent gouverneur?
A
een bestuurder van een land of een deel van een land
B
iemand die niet echt bestaat
C
iemand die interessant is
D
iemand die actie voert

Slide 13 - Quizvraag

Schrijfopdracht leesboek - inleveren
- Schrijf de titel, de schrijver en je naam op
- Schrijf op waarom je voor het boek hebt gekozen 
- Schrijf wat biografische informatie op van de schrijver
- Schrijf op waar het boek over gaat
- Niet meer dan een half A4 - Kijk elkaars werk na - Staat alles erin?
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Informatie zoeken:
hoe doe je dat?

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Video

Informatie zoeken
- P. 37 lezen we samen. We kijken ook alvast naar de tekst op p.38
- Maak opdr 7 zelfstandig
- Klaar? Maak opdr. 9 en 10
We kijken het samen na!
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Voorzetsel en bijwoord
Voorzetsel --> zeggen iets over plaats en tijd. In, op, onder, naast, door, over, achter, tussen, binnen, tijdens, sinds, zonder, met, via, per, te, volgens. 
Bijwoord --> Zegt iets over een hele zin, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord. Geeft informatie over plaats, tijd of omstandigheden. 
  • Plaats --> hier, daar.
  • Tijd/duur --> nu, toen, binnenkort, even.
  • Frequentie --> nooit, soms, vaak, altijd.
  • Ontkenning/bevestiging --> niet, wel.
  • Wijze/manier --> snel, kort, gehaast.
  • Vragend --> waar, hoe, waarom.
  • Graad/mate --> erg, zeer, heel.

Slide 18 - Tekstslide

Een voorzetsel
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
op, vanwege, met
C
mooi, klein, blauw
D
negen, twee derde, weinig

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn bijwoorden?

Bijwoorden ...
A
geven extra informatie bij een werkwoord.
B
geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 21 - Quizvraag

Straks, hier en overal zijn bijwoorden. Wat zijn ook bijwoorden?
A
Woorden als nog, immers en niet
B
Woorden als waardoor, waarmee en hoe
C
Woorden als mooie, gele en houten
D
Woorden als wie, wat en welke

Slide 22 - Quizvraag



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
Morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 23 - Quizvraag

Leerdoelen gehaald?
Heb je geoefend met voorzetsels en bijwoorden
- Heb je gewerkt met Numo
- Weet je hoe je informatie moet opzoeken
- Heb je een schrijfopdracht gemaakt voor je leesboek
- Heb je je woordenschat vergroot

Slide 24 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 25 - Open vraag