In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1 wat wil jij kopen?
Slide 1 - Tekstslide
Wat weet je na deze les?
-De verschillen tussen basis- en overige behoeften.
-De verschillen tussen goederen en diensten.
-Hoe je geldbedragen juist noteert.
Slide 2 - Tekstslide
Basisbehoeften
Dingen die je nodig hebt om te leven.
voorbeelden?
Slide 3 - Tekstslide
Overige behoeften
Zijn behoeften die niet noodzakelijk zijn. Het zijn luxeproducten.
Zoals vakanties, een auto, scooter etc.
Slide 4 - Tekstslide
Basisbehoeften
Overige behoeften
Slide 5 - Sleepvraag
Goederen (kun je aanraken)
Diensten (kun je niet aanraken) Ze doen iets voor je.
Slide 6 - Tekstslide
Goederen
Diensten
Slide 7 - Sleepvraag
Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)
Slide 8 - Tekstslide
Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine
Slide 9 - Quizvraag
Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.
Afronden van procenten: 1 decimaal.
Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.
Tenzij er anders gevraagd wordt.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af.
6,6 wordt 7
Slide 11 - Tekstslide
voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.
Slide 12 - Tekstslide
voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
Slide 13 - Tekstslide
Maken
Basis/kader:
Opdracht 1 tot 9 op blz 8
Kader/tl:
Opdracht 1 tot 12 op blz 8
Wat niet af is wordt huiswerk ( Ik controleer dit! )
Vragen? Vinger in de lucht ;)
Slide 14 - Tekstslide
Vervolg 1.1 wat wil jij kopen
-Het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
-Hoe je een gemiddelde berekend.
Slide 15 - Tekstslide
Eten en drinken zijn voorbeelden van ...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Niet-noodzakelijke behoeften
D
Secundaire behoeften
Slide 16 - Quizvraag
Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen
Slide 17 - Quizvraag
Haren knippen
A
Goederen
B
Diensten
Slide 18 - Quizvraag
Consumeren
Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Zelfvoorziening
Je kunt ook in je behoeften voorzien door zelfvoorziening. Wat je nodig hebt of graag wilt hebben voor eigen gebruik, produceer je dan zelf.
Voorbeelden?
Slide 21 - Tekstslide
Bereken het gemiddelde
Slide 22 - Tekstslide
Gemiddelde
9,2+8,6+8+8,6
delen door
= 34,4 / 4
= 8,6
dus totaal/ aantal
Slide 23 - Tekstslide
Nu jullie..
Bereken het gemiddelde:
3,50 + 2,80 + 4,50 + 7 + 12
Slide 24 - Tekstslide
Totaal = 29,80
Aantal = 5
29,80 / 5 = 5,96
Slide 25 - Tekstslide
Je koopt een nieuwe iPhone, wat doe je nu?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren
Slide 26 - Quizvraag
Maartje bakt zelf een taart voor haar verjaardag dit is..
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening
Slide 27 - Quizvraag
Ellen gaat in de pauze naar de supermarkt om een frikandelbroodje te kopen, dit is...
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening
Slide 28 - Quizvraag
Aan de slag!
Blz 10 opdracht 9 t/m 15
Klaar?> Herhalingsopdrachten blz 30 ( 1 t/m 8 )
Laat me zien als ALLES af is! ( door vinger in de lucht te steken )
Slide 29 - Tekstslide
1.2 Waarom koop je dat? (deel 2)
Deze les leer je:
wat verschillende reclamemedia zijn
hoe je met een percentage een getal kunt uitrekenen