je praat over jezelf
1e persoon enkelvoud:
ik1e persoon meervoud: wij
je praat over degene tegen wie je praat
2e persoon enkelvoud: jij/je/u
2e persoon meervoud: jullie/u
je praat over iemand anders dan degene tegen wie je praat
3e persoon enkelvoud: zij/hij
3e persoon meervoud: zij