onderwerp & lijdend voorwerp

Onderwerp & Lijdend Voorwerp
Lorencia, Mehra, Kaoutar, Genice
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

Onderwerp & Lijdend Voorwerp
Lorencia, Mehra, Kaoutar, Genice

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp
Het onderwerp in een zin geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hoeft niet perse te handelen maar kan ook iets ondergaan. 
Bijv: De vaas staat op tafel; De bloemen bloeien; de fiets heeft vijf versnellingen.

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp
  • Het onderwerp bestaat uit een of meer woorden
  • Het onderwerp kan enkelvoud en meervoud zijn. Dat zie je aan het onderwerp zelf en aan de persoonsvorm.
  • Meestal staat het onderwerp vooraan naast de persoonsvorm in de zin.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Manier 1
  1. Zoek de persoonsvorm
  2.  Stel de vraag wie/wat + persoonsvorm? Het antwoord daarop is het onderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Manier 2
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Verander de persoonsvorm van getal. Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?

De studenten luisterden aandachtig naar de docent tijdens de les.

A
De docent
B
De studenten
C
Er is geen onderwerp
D
De les

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mijn broer speelt gitaar in zijn vrije tijd.
A
Vrije tijd
B
Gitaar
C
Mijn
D
Mijn broer

Slide 7 - Quizvraag

Lijdend Voorwerp
Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het ''ondergaat'' wat het onderwerp doet:
- Bart graaft een kuil --> een kuil wordt gegraven
- De leraar vertelt een verhaal --> een verhaal wordt verteld

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
  1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde
  2. Stel de vraag wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp:
De kat vangt de muis --> de muis

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

De leraar geeft de studenten huiswerk.
A
De studenten
B
De leraar
C
Huiswerk
D
Geeft

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Mijn moeder bakt een heerlijke taart voor mijn verjaardag.
A
Een heerlijke taart
B
Mijn verjaardag
C
Mijn moeder
D
Bakt

Slide 11 - Quizvraag