T4 6.2 zinsdelen

Welkom T4c!
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom T4c!

Slide 1 - Tekstslide




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van vandaag


- Je weet wat het nut is van grammatica
- Je kunt een startopdracht maken over grammatica en zelf bepalen hoe             goed je dit kunt.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Waarom is grammatica van grote waarde?

Slide 5 - Open vraag

Welke taalfout zie je?

Slide 6 - Tekstslide

1.Wat is een enkelvoudige zin?
2. Wat is een samengestelde zin?

Slide 7 - Open vraag

instapopdracht 1 van 6.2
Ga naar blz. 98 opdracht 2a,b(+uitleg)
https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/hoofdzinnen-en-bijzinnen
1. Welke zinnen zijn samengesteld? Zet daar een kruisje voor: zet dubbele           zinsdeelstrepen (//)
2. Maak daarna opdracht 1 in je werkboek.
3.Klaar? kom een nakijkblad ophalen bij je docent en kijk na.
4. Maak opdracht  2d, je maakt een foto van je score in LessonUp. 
Je hebt dit in de les af!

Slide 8 - Tekstslide

Maak een foto van de tabel bij 2d
Lukt dat niet? typ dan het
aantal fouten per onderdeel

Slide 9 - Open vraag

Les 2

Slide 10 - Tekstslide

6.2 grammatica
Zinsdelen

Slide 11 - Tekstslide




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht

Slide 12 - Tekstslide

kijk na
kijk opdracht 1 na met het nakijkblad en schrijf op de achterkant hoeveel fouten je hebt gemaakt per onderdeel (zie 2d in je boek) Zet je naam er op!

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen: je weet waar je moeite mee hebt door het maken van opdr 1. Let goed op bij deze uitleg
Je kunt:
- zinsdelen benoemen:
  • persoonsvorm
  • werkwoordelijk gezegde
  • onderwerp
  • naamwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
  • bijwoordelijke bepaling


Slide 14 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen(zie stappenplan studiewijzer)
PV
Zinsdelen
WG/NG
O
LV
MV
BWB

Slide 15 - Tekstslide

Persoonsvorm (raar woord..)
- Maak de zin vragend         persoonsvorm staat vooraan.​
OF

Verander de zin van tijd tt            vt​
 

- Zet ook een streep onder de PV 

Slide 16 - Tekstslide

Zinsdelen
Bekijk welke woorden je voor de persoonsvorm kunt zetten.
Dit is een zinsdeel.
Is het een samengestelde zin? zet eerst een dubbele zinsdeelstreep tussen de zinnen en ontleed dan elke zin apart

Waarom moet je dit kunnen?

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (WG)
PV + alle andere werkwoorden in de zin​

Dit gaan we samen met het naamwoordelijk gezegde even oefenen.


Slide 18 - Tekstslide

oefenen
1. Maak groepjes van 4 personen
2. Leg de kaartjes in twee rijen. 
3. Bedenk goed waarom je deze twee rijen maakt. 
     Je moet dit kunnen uitleggen. 

Slide 19 - Tekstslide

wat is nu eigenlijk het verschil tussen wwg en nwg?
Het naamwoordelijk gezegde is hartstikke makkelijk. Vergeet dat gekke rijtje met koppelwerkwoorden, vergeet de term "naamwoord," het verschil tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde is alleen maar het verschil tussen doen en zijn. Werkwoordelijk gezegde is wat het ond. doet
                            naamwoordelijk gezegde is wat het ond. is. 

Slide 20 - Tekstslide

oefenen
Maak opdracht 3 van 6.2  in je werkboek.

Als je het verschil tussen het nwg en wwg nog lastig vindt, kun je ook eerst het filmpje op de volgende pagina bekijken.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Naamwoordelijk gezegde (NG)
Bestaat uit 2 delen:
- Werkwoordelijk deel
KWW          zijn, worden, blijven              opdracht 3 bespreken

- Naamwoordelijk deel
BN of ZN           zegt iets over het O

Slide 23 - Tekstslide

Herhalen: Onderwerp (O)
Wie/wat + WG

Dit is degene die iets doet in de zin.

Slide 24 - Tekstslide

werkwoorden
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
(hulpwerkwoord)

Slide 25 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin en geeft altijd een handeling (actie) aan. 

Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. Als je het weg zou laten in een zin, blijft een zin over die niet te begrijpen is.

Slide 26 - Tekstslide

koppelwerkwoord
Een koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het naamwoordelijk deel. 

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
ZWaBBeLS  + heten, (dunken) en voorkomen

Slide 27 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (LV)
Wie/wat + WG + O

Dit is degene die iets ondergaat in de zin.

- Alleen een zin met WG kan een LV hebben
- LV begint nooit met een VZ


Slide 28 - Tekstslide

oefenen
Maak van 6.2 opdracht 5 en 6  in je werkboek
Maak daarna opdr. 5 en 6 van 6.2 = huiswerk

Slide 29 - Tekstslide

nakijken 
we kijken na opdracht 6  d t/m j van 6.2

Slide 30 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (MV)
                           Aan wie/voor wie + WG + 0 (+LV)
Deze persoon heb je nodig in de zin.
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.
Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.




Slide 31 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (BWB)
‘Alles wat overblijft’

- Wanneer? Waar? Hoe? Waarom? Waardoor? Waarmee? 
- Geven extra informatie
- Beginnen vaak (niet altijd) met een voorzetsel

Slide 32 - Tekstslide

huiswerk
In de les werk je aan 6.2 opdracht 4 (verder aanvullen met lv/mv en bwb), 7,8 en 9.

Klaar? Ga lezen in je leesboek voor de boekopdracht.

Slide 33 - Tekstslide


Leg je lesboek open bij opdr 4 van 6.2 (102)

Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht

Slide 34 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
- Bestaan uit 2 of meer enkelvoudige zinnen 
          dus meerdere PV's 

Zet || tussen de zinnen

Slide 35 - Tekstslide

Hoofdzin (HZ)
- O en PV staan naast elkaar
- PV staat op de 1e of 2e plek in de zin

Bijzin (BZ)   tip: gebruik het woord 'niet'
- O en PV staan uit elkaar (of je kunt ze uit elkaar halen)
- PV staat op de laatste of een na laatste plaats in de zin.

Slide 36 - Tekstslide

Hoofdzin of bijzin?

De leraar klapte in zijn handen toen het tijd was om te beginnen.
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 37 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin?

Dave heeft geen zin om hard te lopen, omdat hij een zware tas bij zich had.
 heeft.

A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 38 - Quizvraag

Maken
6.2 opdracht 21 en 22 (digitaal)

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

(af)maken
Maak af opdracht 7,8 en 9

Je hebt dan dus af:
6.2 opdr. 3,4,5,6,7,8,9
Klaar?:Heb je dit niet af dan werk je dit bij anders ga je stillezen

Slide 42 - Tekstslide