In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Thema 2
Basisstof 7
Slide 1 - Tekstslide
Typen vertering
-1- Mechanische vertering
Hierbij wordt dmv spieren het voedsel kleiner gemaakt en gekneed.
Hierdoor groter oppervlak waarop enzymen in kunnen werken.
-2- Chemische vertering
Hierbij wordt het voedsel bewerkt dmv enzymen.
Slide 2 - Tekstslide
Enzymen hebben de volgende eigenschappen
het zijn eiwitten;
ze werken specifiek;
ze kunnen stoffen opbouwen;
ze kunnen stoffen afbreken;
ze worden zelf niet verbruikt bij het versnellen van de reactie;
ze werken het beste bij een optimumtemperatuur en optimumzuurgraad.
Slide 3 - Tekstslide
sleutel-slotpricipe
Elk enzym heeft een bepaalde vorm waardoor het alleen past op het substraat waar het op inwerkt. Wanneer we het over vertering hebben, zijn de substraten voedingsstoffen.
Slide 4 - Tekstslide
Enzymen, wat doen ze?
Slide 5 - Tekstslide
Welke van onderstaande beweringen over enzymen is juist?
A
Een enzym wordt bij het deelnemen aan een reactie verbruikt
B
Enzymen zijn voornamelijk opgebouwd uit koolhydraten
C
Een enzym kan slechts 1 bepaalde reactie beïnvloeden
D
De productie van enzymen in het lichaam is onafhankelijk van de door het lichaam opgenomen voedingsstoffen
Slide 6 - Quizvraag
Kunnen we toch cellulose (vezels) verteren?
In de dikke darm leven bacteriën die een enzym produceren voor de vertering van cellulose
Slide 7 - Tekstslide
Optimum
Enzymen hebben optima,
ze werken dus het best bij een bepaalde temperatuur en zuurgraad. Dat heet het optimum van een enzym.
Slide 8 - Tekstslide
Welk enzym zal het beste werken in het menselijk lichaam?
A
enzym X
B
enzym Y
C
enzym Z
D
dat kun je niet weten
Slide 9 - Quizvraag
Enzymactiviteit is dus afhankelijk van?
A
water en zuurgraad
B
zuurgraad en PH
C
temperatuur en water
D
temperatuur en zuurgraad
Slide 10 - Quizvraag
Welke voedingsstoffen worden verteerd
in ons lichaam?
Koolhydraten
Vetten
Eiwitten
Slide 11 - Tekstslide
Een broodje hamburger bevat:
A
alleen vetten
B
bevat vetten en eiwitten
C
bevat vetten en eiwitten en koolhydraten
D
bevat geen vetten, geen eiwitten en geen koolhydraten
Slide 12 - Quizvraag
Welke stoffen worden NIET verteerd in ons lichaam?
A
Water
B
Water en vitamines
C
Vitamines en mineralen
D
Water, vitamines en mineralen
Slide 13 - Quizvraag
MONDHOLTE/KEELHOLTE/SLOKDARM
voedsel kauwen --> vergroting oppervlakte
in speeksel zit het enzym amylase dat zetmeel afbreekt
peristaltiek in de slokdarm - kneden van voedsel
Slide 14 - Tekstslide
MAAG
maagsap bevat zuur en het enzym pepsine.
pepsine verteert eiwitten en het zuur doodt bacteriën.
Slide 15 - Tekstslide
HUISWERK
LEER thema 2 basisstof 7
Maak opdracht 31 en 32
(en 34 t/m 37)
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Het begrip spijsvertering is het best te omschrijven als....
A
de verbranding van voedsel, waardoor energie vrijkomt
B
de opbouw van eiwitten uit voedsel
C
het afbreken van grote moleculen, zodat er kleinere ontstaan
D
het veranderen van voedsel in stoffen, die worden opgeslagen
Slide 18 - Quizvraag
GAL
De lever produceert gal.
Gal emulgeert vetten.
Gal wordt opgeslagen in de galblaas en gaat naar de twaalfvingerige darm als het nodig is.
Slide 19 - Tekstslide
ALVLEESKLIER
De alvleesklier produceert alvleessap.
Alvleessap bevat enzymen.
Alvleessap wordt toegevoegd aan de twaalfvingerige darm.
Slide 20 - Tekstslide
Alvleessap enzymen
Lipase verteert vetten
Amylase verteert zetmeel (koolhydraten)
Trypsine verteert eiwitten
Slide 21 - Tekstslide
Naast enzymen wordt er ook gal aan het voedsel toegevoegd. In welk deel van het verteringskanaal wordt gal aan het voedsel toegevoegd?
A
twaalfvingerige darm
B
dunne darm
C
dikke darm
D
slokdarm
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
DUNNE DARM
Darmsapklieren produceren darmsap.
Enzymen uit darmsappen verteren koolhydraten, eiwitten en vetten.
Bevat darmplooien en darmvlokken = oppervlaktevergroting.
In de darmvlokken bevinden zich bloedvaten.
Opname voedingsstoffen in het bloed.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Welke van onderstaande stoffen worden bij de mens gewoonlijk zonder vertering door de wand van de dunne darm in het bloed opgenomen?
A
glucose en keukenzout
B
vetten en glucose
C
eiwitten en keukenzout
D
vetten en eiwitten
Slide 26 - Quizvraag
PERISTALTIEK
kringspieren en lengtespieren - door afwisselend samentrekken peristaltische bewegingen in dunne darm
kneedbewegingen
ook peristaltiek in slokdarm, maag en dikke darm
Slide 27 - Tekstslide
DIKKE DARM
opname water (resorptie) - hierdoor indikken van voedselbrij
bacteriën in dikke darm verteren cellulose (vezels) en produceren vitamine K.
de dikke darm gaat over in de endeldarm (opslag ontlasting).
anus - ontlasting verlaat lichaam.
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
In welke organen kunnen eiwitten verteerd worden?
A
mond en slokdarm
B
mond en maag
C
maag en dunne darm
D
dunne en dikke darm
Slide 30 - Quizvraag
Vier beweringen over de spijsvertering zijn: 1) maagsap bevat een enzym dat eiwitten verteert 2) toevoeging van maagsap aan de spijsbrij verhoogt de pH daarvan 3) alvleessap bevat een enzym dat eiwitten verteert 4) resorptie van stoffen vindt alleen plaats vanuit de dunne darm Welke beweringen zijn juist? Kies 2 beweringen!! Noem alleen het nummer met - ertussen.