eco-pro1-les3en4-bedrijfskosten

Bedrijfskosten
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bedrijfskosten

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Introductie, spullen gereed, absenten (5 min)
  • Uitleg bedrijfskosten, oefenen, bespreken (20 min)
  • Uitleg afschrijvingskosten (10 min)

Slide 2 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst


Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 3 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Bedrijfskosten zijn alle uitgaven die je moet doen voor je bedrijf

Voorbeelden zijn:
  • Huisvestingskosten 
  • Personeelskosten
  • Inventariskosten
  • Promotiekosten



Slide 4 - Tekstslide

Je ouders hebben een bakkerij. Ze kopen kleding voor jou. Zijn dit voor hun bedrijfskosten? Waarom wel/niet?

Slide 5 - Open vraag

Ze kopen een nieuwe toonbank en kassa. Wat voor kosten zijn dit?
A
Huisvestingskosten
B
Personeelskosten
C
Inventariskosten
D
Promotiekosten

Slide 6 - Quizvraag

Welke kosten kunnen stijgen als het drukker in de bakkerij wordt?
A
Promotiekosten
B
Huisvestingskosten
C
Personeelskosten

Slide 7 - Quizvraag

Vast of variabel?
Vaste kosten zijn kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt verkocht (huisvestingskosten, promotiekosten)

Variabele kosten  zijn kosten die meteen veranderen als er meer of minder wordt verkocht (personeelskosten, inkoopkosten)





Slide 8 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Je mag van de belastingdienst  kosten van een duurzame investering niet in een keer aftrekken.
Voorbeeld:
Brutowinst = 30.000
Je auto = 10.000

Je mag maar een deel van de 10.000 opgeven als bedrijfskosten voor je bedrijf. Je betaalt dan meer belasting.



Slide 9 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Alle duurzamen spullen in een bedrijf worden minder waard doordat je ze gebruikt. Dit heet waardevermindering.

Waardevermindering wordt meestal uitgedrukt in euro's per maand of per jaar



Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Je koopt een bedrijfsauto voor 10.000
Na 4 jaar krijg je nog 2.000 voor de auto als je hem inruilt.

De waardevermindering per maand is:
10.000 - 2.000 = 8.000      (na 4 jaar)
4 jaar = 48 maanden
8.000 : 48 maanden = 166,67

Iedere maand wordt jouw auto dus 166,67 minder waard.

Slide 11 - Tekstslide

Kostprijs per product
Als je een bedrijf hebt wil je weten wat één product jou kost. Dan kan je de verkoopprijs ook beter bepalen.

Kostprijs per product bestaat uit:  
  • inkoopprijs
  • Bedrijfskosten per product

Slide 12 - Tekstslide

Kostprijs per product
Kostprijs per product = inkoopprijs + bedrijfskosten per product

Voorbeeld.
Inkoopprijs Clarks = €65
Totale bedrijfskosten = €5.000
Afzet = 100 stuks 

Kostprijs per product is dan:
5000 : 100 = €50
65 + 50 = €115

Slide 13 - Tekstslide

praktijk opdracht deel 1
kosten schooldisco

Ga met je groepje bij elkaar zitten en schrijf zoveel mogelijk kosten op die bij een schooldisco om de hoek komen kijken.

doe dit op een A3 vel
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Praktijk opdracht deel 2
Verdeel, op een nieuw A3 vel alle kosten die jullie hebben bedacht in variabele en vaste kosten.
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

praktijk opdracht deel 3

Open je laptop, ga naar som2day. In je huiswerk staat een Word document. Probeer deze in te vullen.

.

Slide 16 - Tekstslide