PV in verleden tijd-herhaling

Pv in de verleden tijd
Deze les gaan we de stof van de vorige les herhalen:
DE PV IN DE VERLEDEN TIJD CORRECT SPELLEN.

We gaan eerst nog een beetje oefenen samen.
En dan gaan jullie zelf aan de slag! 

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pv in de verleden tijd
Deze les gaan we de stof van de vorige les herhalen:
DE PV IN DE VERLEDEN TIJD CORRECT SPELLEN.

We gaan eerst nog een beetje oefenen samen.
En dan gaan jullie zelf aan de slag! 

Slide 1 - Tekstslide

Een PV is altijd een...

Slide 2 - Open vraag

Er zijn 3 manieren om de pv te vinden.
Hoe vind je die ook alweer?

Slide 3 - Open vraag

1) Als je de zin vragend maakt, komt de pv op de eerste plaats.


Ik zit op het Emma.

Zit ik op het Emma?


Slide 4 - Tekstslide

2) Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de pv.

Ik zit op het Emma.

Wij zitten op het Emma.

Slide 5 - Tekstslide

3) Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.

Tegenwoordige tijd: Ik schrijf een brief.

Verleden tijd: Ik schreef een brief.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 6 - Tekstslide

Verandert de klank van de pv in de verleden tijd?
A
JA
B
NEE

Slide 7 - Quizvraag

En bij deze zin?

Tegenwoordige tijd: Wij timmeren een hokje.

Verleden tijd: Wij timmerden een hokje.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen. 

Slide 8 - Tekstslide

Verandert de klank van de pv in de verleden tijd?
A
NEE
B
JA

Slide 9 - Quizvraag

En bij deze zin?

Tegenwoordige tijd: Jullie koken graag.

Verleden tijd: Jullie kookten graag.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Verandert de klank van de pv in de verleden tijd?
A
NEE
B
JA

Slide 11 - Quizvraag

Er zijn werkwoorden die in de verleden tijd veranderen van klank. Dat zijn de sterke werkwoorden. Hier wat voorbeelden:

SLAPEN
ik slaap
jij  slaapt
hij/zij slaapt
wij slapen
zij slapen
jullie slapen
SLIEPEN
ik sliep
jij sliep
hij/zij sliep
wij sliepen
zij sliepen
jullie sliepen
WETEN
ik weet
jij weet
hij/zij weet
wij weten
zij weten
jullie weten
WISTEN
ik wist
jij wist
hij/zij wist
wij wisten
zij wisten
jullie wisten
VINDEN
ik vind
jij vindt
hij/zij vindt
wij vinden
zij vinden
jullie vinden
VONDEN
ik vond
jij vond
hij/zij vond
wij vonden
zij vonden
jullie vonden

Slide 12 - Tekstslide

Als de klank niet verandert,

heb je te maken met een zwak werkwoord waar je in de verleden tijd 
te(n) of de(n) achterzet. 

Als je goed luistert, kun je het horen!

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld met - te (n)
Ik kook. = pv in de tt + alleen de stam

Ik kookte. = pv in de vt  + TE

Wij koken. = pv in de tt + EN

Wij kookten. = pv in de vt + TEN

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld met - de (n)
Ik brand mijn vinger. = pv in de tt  alleen de stam

Ik brandde mijn vinger. = pv in de vt   +  DE

Wij branden onze vingers. = pv in de tt + EN

Wij brandden onze vingers. = pv in de vt + DEN

Slide 15 - Tekstslide

Ik (schrijven) de mail.
A
schrijfde
B
schreef

Slide 16 - Quizvraag

Bas (koken) het eitje.
A
kookte
B
kookde

Slide 17 - Quizvraag

Shelley (lopen) naar school.
A
liep
B
loopte

Slide 18 - Quizvraag

Ik (eten) het ei.
A
eette
B
at

Slide 19 - Quizvraag

Zoek de PV in de zin en maak de puzzel!

Slide 20 - Tekstslide

Zie je het antwoord?

Slide 21 - Tekstslide

Werken aan de opdrachten 
  • Je gaat de overige tijd werken aan de opdrachten.
  • Je gaat dit zelfstandig doen zonder te kletsen.
  • Als je vragen hebt, steek je je vinger op, dan kom ik naar je toe.


Let's gggooooo!

Slide 22 - Tekstslide

Aanstaande donderdag 30 mei TOETS.
Wat je moet weten/kennen/kunnen:
werkwoord
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
wie/wat/waar/wanneer
onderwerp
SUCCES MET LEREN!











Slide 23 - Tekstslide