Par. 6.2 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen

Leerdoel opschrijven

1. Wat was het leenstelsel?

Klaar? Lees "Het leenstelsel" op blz. 116. 



timer
3:00
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel opschrijven

1. Wat was het leenstelsel?

Klaar? Lees "Het leenstelsel" op blz. 116. 



timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Studiewijzer
MEIVAKANTIE
09-10/05: Par. 6.2 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen
12/05: Par. 6.2 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen
16-17/05: SO par. 6.1 en 6.2
19/05:  Par. 6.3 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen.
23-24/05: Par. 6.3 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen.
26/05: Par. 6.6 De Islam
30/05: Excursie
31/05: Par. 6.6 De Islam
02/06: Par. 6.7 Betrekking tussen moslims en christenen
(Pinksteren)
07/06: Par. 6.7 Betrekking tussen moslims en christenen
09/06: Oefenen TWT
13/06: START TOETSWEEK









Toetsweek 4
Par. 6.1, 6.2, 6.3, 6.6 en misschien 6.7 

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
1. Huiswerk bespreken
2. Uitleg par. 6.2
3. Opdrachten maken 
4. Afsluiten

1. Welke drie standen waren er in de middeleeuwen?
2. Wie waren:
- de horigen?
- de hoge en de lage edelen?
- de seculieren geestelijken?
- de regulieren geestelijken?
3. Hoe is de kerk machtig geworden?

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Werkboek, blz. 64, opdracht 3.

1. Wanneer begint en eindigde de Middeleeuwen?
2. Welke gemeenschappelijk kenmerken hadden de Germaanse volken?
3. Waardoor is Karel de Grote vooral bekend geworden? Noem drie punten.
4. Door welke drie oorzaken viel het rijk van Karel de Grote uiteen?









Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Wat is een domein?
2. Wat was het leenstelsel?

Slide 5 - Tekstslide

Het domein:
Een domein: dorp met omgeving en alles wat daarbij hoorde aan land en goederen. 
Een domein was eigendom van een grootgrondbezitter (een edelman, bisschop of abt van een klooster). ]

90% van de bevolking werkte op een domein als boer, landarbeider, ambachtsman of personeeel van de heer. 


Slide 6 - Tekstslide

De drie standen
In de middeleeuwen had je in de samenleving drie standen:
Geestelijken
Adel
Boeren
Elke groep heette  een stand. Letterlijk waar jij staat in de maatschappij, wat jouw plek is. 

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de kenmerken naar de juiste standen
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand
De geestelijken
De adel
De boeren
Moest vechten
Moest werken
Moest bidden

Slide 8 - Sleepvraag

De horige
De boeren op het domein waren geen slaven
Maar weinig boeren waren echt vrij
Zo mochten ze bijvoorbeeld niet weg zonder toestemming
Deze halfvrije boeren noemen we horigen
Komt van het oude woord "ghehorich" wat gehoorzamen betekent. Horigen waren dus gehoorzaam (aan de heer)

Slide 9 - Tekstslide

Waarom horige worden?
De boeren kozen er vaak voor om horige te worden
Dit deden ze omdat het een onveilige en arme tijd was
De heer kon de boeren beschermen
In ruil daarvoor deden ze klusjes voor de heer: herendiensten
Hij had wapens en een burcht (kasteel)

Slide 10 - Tekstslide

De edelen
  • Grondeigenaars, maar werkten daar zelf niet op.
  • Leefden van de arbeid van de boeren.
  • Bestuurders van de domeinen, spraken recht over hun onderdanen en voerden zo nodig oorlog.

  • Hoger en lage adel 


Enkele hoge edelman beheerde honderden domeinen. Ze leefden in enige luxe. 
Beheerden één of enkele domeinen, woonden op een boerderij en hadden iets meer eten dan de horigen. Hadden inkomsten, maar de ridders onder hen hadden geld nodig voor hun militaire taak. 

Slide 11 - Tekstslide

Soorten geestelijken
De geestelijken waren een belangrijke middeleeuwse groep
De geestelijken waren verdeeld in twee soorten
- Seculiere geestelijken
- Reguliere geestelijken

Slide 12 - Tekstslide

Seculiere geestelijken
Seculiere geestelijken leven tussen de andere mensen
Zij geven leiding aan de geloofsgemeenschap
Seculiere geestelijken leiden dus de dienst in een kerk
Iedere kerk had de leiding over een parochie
Seculier komt van het Latijnse saeculum, wat "van de wereld" betekent. Seculiere geestelijken leven dus in de "gewone" wereld.
Een parochie is een kleine groep gelovigen (de leden van de kerk), ongeveer zo groot als een dorp

Slide 13 - Tekstslide

Lees Seculiere geestelijken (p. 103) of zoek op internet. Er waren verschillende soorten seculiere geestelijken. Geef in het schema aan hoe de macht verdeeld was.
timer
3:00
Paus
Kardinaal
Aartsbisschop
Bisschop
Dorpspriester

Slide 14 - Sleepvraag

Monniken en nonnen
Sommige christenen wilden zich volledig op God richten
Hiervoor zonderden zij zich af van de wereld
Deze monniken en nonnen leefden samen in een klooster
Hier konden zij hun leven aan God geven

Slide 15 - Tekstslide

Reguliere geestelijken
Deze monniken en nonnen waren reguliere geestelijken
In het klooster stond de abt of abdis aan het hoofd
Iedere monnik en non hoorde bij een bepaalde kloosterorde
Iedere kloosterorde heeft een eigen manier van God aanbidden
Monniken en nonnen leven volgens erg strenge regels, vandaar dus reguliere geestelijken

Slide 16 - Tekstslide

In het klooster
Als je in het klooster kwam hoorde je vaak dit:
Monniken hadden twee grote taken: bidden en werken
Bidden kon in stilte of in zang, zoals je hoort
Zij mogen geen of nauwelijks eigen bezittingen hebben. 
Zij mogen niet trouwen.
Zij moeten het hoofd van het klooster, de abt of abdis, altijd gehoorzamen. 

Slide 17 - Tekstslide

Machtige geestelijken
De geestelijken werden door meerdere redenen erg machtig:
Iedereen geloofde
In de middeleeuwen was vrijwel iedereen christelijk. In de kerk kon en een geestelijke de mensen dan ook veel vertellen en sterk beïnvloeden (hij had namelijk contact met God).
1
Leven na de dood
De geestelijken bereidden iedereen voor op een leven na de dood. Je moest dus wel doen wat de kerk zei, want anders kon het slecht met je aflopen.
2
Lezen en schrijven
Bijna alleen de geestelijken konden lezen en schrijven. Hierdoor hadden zij veel informatie (brieven) en kennis (boeken), waardoor koningen vaak hulp vroegen aan geestelijken. Daarnaast vertelden zij wat in de Bijbel stond, want mensen konden het zelf niet lezen.
3
Ban
De paus kon iedereen in de ban doen. Dan was je geen lid meer van de kerk en kwam je dus niet in de hemel. Veel mensen wilden de paus dus te vriend houden (onder andere met cadeautjes).
4
Rijkdom
De geestelijken hadden veel geld en konden zo veel betalen (schilderijen, beelden, gebouwen). Veel mensen waren afhankelijk van het werk dat de geestelijken hen gaven
5

Slide 18 - Tekstslide

De Kerk werd rijk
  • Tiende
  • Belasting om te trouwen of dopen
  • Andere giften
  • Kregen veel domeinen

Geld werden uitgegeven aan de bouw van kerken en kloosters. 
Kunstenaars kregen opdracht om godsdienstige onderwerpen uit te beelden. 

Slide 19 - Tekstslide

2. Expertgroepjes
  • Stap 1: Je zit in een basisgroep. Elk leerling krijgt een nummer.
  • Stap 2: Vorm een groep (bijv. leerling 1 gaat zitten bij groep 1).
  • Stap 3: De groepen krijgen een stukje tekst. De groepen moeten gezamenlijk tot een uitkomst komen: hoe gaan jullie dit stukje presenteren aan je basisgroep? Iedereen moet het opschrijven!!!
  • Stap 4: Groepjes komen weer bij elkaar en elk leerling presenteert zijn uitkomst.
  • Stap 5: Klassikaal afsluiten
timer
12:00

Slide 20 - Tekstslide

2. Expertgroepjes, par. 6.2
Groep 1: De meeste mensen leven op een domein, de vrije boeren en Horigen.
Groep 2: Edelen (de lage en hoge adel)
Groep 3: Het leenstelsel + de meeste koningen hadden weinig macht 
Groep 4: De geestelijken, regulieren geestelijken
Groep 5: De geestelijken, seculieren geestelijken
Groep 6: De grote invloed van de geestelijken 
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Rondreizend bestuur
Het rijk van Karel de Grote was erg groot:


Om dit te besturen wilde hij overal in zijn rijk zijn.
Vaak stuurde hij een boodschapper, maar hij reisde zelf ook veel, maar het was te traag en nam veel tijd in beslag.
Er moest toch een betere manier zijn...

Slide 22 - Tekstslide

Het leenstelsel
Karel de Grote vroeg hulp aan de adel
Deze edelen mochten dan een stuk van het rijk besturen
Het gebied bleef van Karel, maar ze mochten het lenen
Dit noemen we het leenstelsel
Je kon graaf of hertog worden:
  • Graaf: De baas in een klein gebied, een graafschap. Dit was minder belangrijk
  • Hertog: De baas in een groot gebied, een hertogdom (bijvoorbeeld Brabant). Dit was erg belangrijk

Slide 23 - Tekstslide

McDonald's
Stel je voor dat je de baas bent van McDonald's. Dan heb je 37.000 restaurants in 120 landen.
Het is natuurlijk erg lastig om in al deze restaurants alles in je eentje te kunnen regelen.
Dus wat is nou een goede oplossing voor dit probleem?

Je laat een aantal mensen jou helpen! Je leent de restaurants aan 120 mensen die in hun land alles regelen! Zij mogen bijvoorbeeld kiezen wat er op het menu komt en hoe reclame wordt gemaakt. In ruil hiervoor moeten ze jou alleen maar een deel van het geld geven.

Dan zijn we bezig met het leenstelsel

Slide 24 - Tekstslide

De afspraken
De Leenheer
Houdt het gebied in bezit, maar leent het gebied aan iemand van adel.

De Leenman
Mag het gebied lenen en:
- Bestuurt het gebied
- Spreekt er recht
- Levert soldaten
- Mag inkomsten van het gebied houden
- Moet de leenheer trouw zijn

De persoon die een gebied uitleent
De persoon die een gebied leent

Slide 25 - Tekstslide

Bij wie hoort het?
Moet soldaten leveren
A
Leenheer
B
Leenman

Slide 26 - Quizvraag

Bij wie hoort het?
Mag rechtspreken
A
Leenheer
B
Leenman

Slide 27 - Quizvraag

Bij wie hoort het?
Leent het gebied uit
A
Leenheer
B
Leenman

Slide 28 - Quizvraag

Bij wie hoort het?
Mag de inkomsten van het gebied houden
A
Leenheer
B
Leenman

Slide 29 - Quizvraag

Probleem met leenstelsel
Veel leenmannen deden alsof het gebied hun bezit was
Soms gingen leenmannen het gebied opnieuw uitlenen
Op deze manier kreeg je achterleenmannen
Hierdoor hadden middeleeuwse koningen weinig macht

Slide 30 - Tekstslide

Zet de namen op de juiste plek
Leenheer
Leenman
Achterleenman

Slide 31 - Sleepvraag

Leerdoelen antwoorden
1. Wat was het leenstelsel?
timer
3:00

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht
Stap 1: Lezen "Het leven op een domein" op blz. 114-115
Stap 2: Maak opdracht 6 in je boek, werkboek blz. 69
Stap 3: Bespreken

Zelfstandig, zachtjes overleggen is toegestaan. 

Tijd: 20 minuten
timer
20:00

Slide 33 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 34 - Poll

Na deze les voel ik me...
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll